Die folgenden Links führen aus den jeweiligen lokalen Bibliotheken zum Volltext:
Alternativ können Sie versuchen, selbst über Ihren lokalen Bibliothekskatalog auf das gewünschte Dokument zuzugreifen.
Bei Zugriffsproblemen kontaktieren Sie uns gern.
In: http://mdz-nbn-resolving.de/urn:nbn:de:bvb:12-bsb11163999-2
von Joseph Dippel ; Volltext // Exemplar mit der Signatur: München, Bayerische Staatsbibliothek -- Pol.g. 226 t
BASE
In: http://mdz-nbn-resolving.de/urn:nbn:de:bvb:12-bsb10771628-6
von W. H. Riehl ; In Fraktur ; Vorlageform des Erscheinungsvermerks: Stuttgart und Tübingen. J. G. Cotta'scher Verlag. 1854. ; Volltext // Exemplar mit der Signatur: München, Bayerische Staatsbibliothek -- Pol.g. 1134 k-2
BASE
In: http://mdz-nbn-resolving.de/urn:nbn:de:bvb:12-bsb10770515-5
von W. H. Riehl ; In Fraktur ; Vorlageform des Erscheinungsvermerks: Stuttgart und Tübingen. J. G. Cotta'scher Verlag. 1854. ; Volltext // Exemplar mit der Signatur: München, Bayerische Staatsbibliothek -- Pol.g. 807 oa-2
BASE
In: Kierkegaard studies
In: Monograph series 11
In: Schleiermacher-Archiv Bd. 21
Alexander Schwan ; Inhaltsverzeichnis ; Volltext // Exemplar mit der Signatur: München, Bayerische Staatsbibliothek -- 92.46021
BASE
In: Neue Kriminalpolitik: NK ; Forum für Kriminalwissenschaften, Recht und Praxis, Band 18, Heft 1, S. 33-37
ISSN: 0934-9200
Die Niederlande, die einst als kriminalpolitisches Vorzeigeland und als Mekka einer Toleranzpolitik galten, haben sich von dieser mittlerweile endgültig verabschiedet, wie die Autorinnen in ihrem Beitrag zeigen. Dabei handelt es sich um eine Entwicklung, die sich in den letzten 20 Jahren zunächst subtil, dann aber in jüngerer Zeit mit rasantem Tempo vollzogen hat. Seinen vorläufigen Höhepunkt findet diese Entwicklung in dem Sicherheitsprogramm "Naar een veiliger samenleving" aus dem Jahr 2002 unter der Regierung Balkenende. Dieser durch das Innen- und Justizministerium herausgegebene Sicherheitsbericht versteht sich als ein detailliertes Programm, das konkrete Vorschläge zur Erhöhung der Sicherheit und des Sicherheitsgefühls der Bevölkerung umfasst. Das Programm läuft bis zum Jahre 2006 und 800 Millionen Euro wurden dafür bereitgestellt. Das Programm zielt auf die Stärkung der Sicherheit des öffentlichen Raums mit folgenden Schwerpunkten: die Handhabung und Verfolgung der Wiederholungstäter und der Jugendkriminalität, das Verstärken der Aufklärung und Rechtspflege sowie der Bewachung und Kontrolle des öffentlichen Raumes und das Intensivieren gerichteter Präventionsprojekte. Die Autorinnen gehen anhand einer vergleichenden Strafaktenanalyse in den Niederlanden und Deutschland der Frage nach, ob sich Belege für eine Veränderung der Quantität und Qualität der Gewaltdelikte finden lassen. Sie erörtern ferner die Unterschiede zwischen polizeilichen Kriminalstatistiken und Opferbefragungen. (ICI2)
In: Rechts- und staatswissenschaftliche Veröffentlichungen der Görres-Gesellschaft N.F., 66
In: Histoire v.5
Cover Eine Gesellschaft von Migranten -- Inhalt -- Vorworte. -- Eine Gesellschaft von Migranten! Une société de migrants! Een samenleving van migranten! -- Zum Buch: Ein Grenzüberschreitendes Projekt und sein Ergebnis -- Einführung -- Kleinräumige Migration in der Tuchregion Aachen zu Beginn des 19. Jahrhunderts. Aspekte der Forschung -- Die politischen Verhältnisse zwischen Maas und Rhein von 1780 bis 1820 -- Zünftige Handwerkswirtschaft, protoindustrieller Arbeitsmarkt und der Weg zur Fabrik in der Tuchregion zwischen Aachen und Verviers -- Eine Gesellschaft von Migranten? Bemerkungen zu den Migrationsstrukturen in der Region -- Burtscheid um 1800. Migrationserfahrung und Integration in einem Manufakturort -- Ein Wirtschaftsraum bleibt erhalten! Migration in der Tuchregion Aachen-Verviers im späten 18. und frühen 19. Jahrhundert -- Das ›Rote Haus‹ in Monschau. Eine ›Dezentrale Manufaktur‹ im Fokus eines mobilen Arbeitsmarktes -- Auf den Spuren der Migranten -- Auf den Spuren der Migranten. Reiseziele zwischen Aachen und Verviers in der belgisch-deutschen Grenzregion -- Migration gut bewahrt. Archive und Quellen zur Migration -- Archive und Quellen zur kleinräumigen Migration im Grenzgebiet Aachen-Eupen-Verviers im 19. Jahrhundert -- Résumé -- Migration et intégration d'ouvriers du secteur textile dans la région frontalière entre la Belgique, les Pays-Bas et l'Allemagne au début du 19e siècle -- Migratie en integratie van textielarbeiders in de grensregio tussen België, Nederland en Duitsland in het begin van de 19de eeuw -- Anhang -- Quellen | Literatur | Internetadressen -- Abbildungsnachweis -- Autoren.
Gabriele Metzler ; Inhaltsverzeichnis ; Volltext // Exemplar mit der Signatur: München, Bayerische Staatsbibliothek -- PVA 2004.3405
BASE
In: Koch , L 2004 , ' Der Erste Weltkrieg als Medium der Gegenmoderne : zu den Werken von Walter Flex und Ernst Jünger ' , Doctor of Philosophy , University of Groningen , Groningen .
1. Inleiding Tussen de 'visies op de oorlog' die in de teksten van Walter Flex enerzijds, in die van Ernst Jünger anderzijds tot uitdrukking komen, ligt het trauma van de materiaalslag. Walter Flex, voornamelijk aan het oostfront ingezet, vocht in een van de laatste veldslagen van de door Eric Hobsbawn zo genoemde 'lange' 19de eeuw. Ernst Jünger daarentegen, in België en Frankrijk ingezet, nam deel aan de eerste 'moderne' oorlog van de 20ste eeuw. Walter Flex vervulde in zijn rol van schrijvend soldaat een belangrijke propagandistische functie in de 'geestelijke mobilisatie' van de Duitsers. Geleid door diepgewortelde antimodernistische ressentimenten trachtte hij in zijn werk de oorlog te isoleren van de concrete politieke, sociale en economische context van 1914 en ethisch te interpreteren als manifestatie van een hoognodige 'culturele katharsis' van het Wilhelminische keizerrijk. Zodoende sloot de schrijver, wiens bekendste werk, Der Wanderer zwischen beiden Welten, tussen 1917 en 1933 tot de best verkochte Duitstalige boeken behoorde, aan bij de cultuurkritische geestelijke heroriëntatie van de Duitse 'Bildungsbürger', de hoogopgeleide burgerlijke intellectueel, die de jaren voor de oorlog had ervaren als een tijd van toenemende culturele nivellering en vervlakking en nu het moment zag aangebroken dat eindelijk in een nationale krachtsinspanning de voortschrijdende, heel de maatschappij doordringende modernisering werd gestopt en de socio-culturele klok kon worden teruggezet. In de roes van het 'augustusgevoel' begon de Bildungsbürger in een ware stortvloed van pamfletten, memoranda en krantenartikelen de lof te zingen van een nieuwe tijd, die eens zou aanbreken en geheel in het teken van nationale grandeur zou staan. Van de oorlog verwachtte men - zoals bijvoorbeeld Flex' tijdgenoot Erich Marcks, bekend als biograaf van Bismarck en aan het eind van zijn carrière docerend op de leerstoel die ooit Ranke bezette - het begin van 'een nieuwe bezieling, een innerlijke verrijking en verduitsing van de nieuwe Duitse mens'. Waar tot dan toe 'maatschappij' bestond, zou - zij het in een vorm die paste bij de nieuwe tijd - opnieuw 'gemeenschap' groeien. Vier vernietigende jaren later stond met de ondertekening van het vredesverdrag van Versailles het Duitse keizerrijk en daarmee de intellectuele conservatieve bovenlaag voor een moreel bankroet. De oorlog was verloren, de alom verkondigde 'Duitse opmars' naar een 'plekje onder de zon' was in een 'Duitse treurmars' veranderd, de waarden van de westerse geallieerden hadden getriomfeerd over de Duitse oorlogsideologie. Negen miljoen mensen en onder hen ook twee miljoen Duitse soldaten hadden - althans uit Duits perspectief - voor niets het leven gelaten, en een hele generatie ontheemden keerde terug in een land dat grondig was ontwricht, een land dat zich binnen zijn grenzen had geconformeerd aan de politieke structuren van de winnende coalitie en dat nu zijn vroegere oorlogshelden vooral een sociale en politieke belasting vond. In de werken waarin Ernst Jünger vanuit de jaren twintig terugblikt op de oorlog, weerspiegelt zich hoe zeer hij en anderen waren ontgoocheld door de afloop van de strijd. Maar hoewel Jünger de normen en waarden van het Westen bleef afwijzen en daarmee aanknoopte bij de cultuurkritiek van voor 1914, kwam hij in zijn conclusies voor het heden tot een afwijkend standpunt. Voor hem was duidelijk dat met de immanente logica van de moderne industriële oorlog een elementaire kracht zijn intrede had gedaan die de bestaansvoorwaarden van de mens wezenlijk had veranderd en een terugkeer naar de goede oude tijd definitief verhinderde. In romans en krantenartikelen, maar in het bijzonder in zijn essay Der Arbeiter, ontwikkelt Jünger een antimodernistisch moderniteitsconcept, dat onvoorwaardelijk brak met 'pessimistische' cultuurkritiek en 'optimistisch' geloof in de vooruitgang en een poging deed om technische modernisering te verzoenen met politieke en sociaal-culturele reactie. 2. Thema Aan de hand van de verschillende interpretaties van de Eerste Wereldoorlog in respectievelijk het werk van Walter Flex en dat van Ernst Jünger wordt geprobeerd licht te werpen op de constanten en veranderingen in het Duitse conservatieve denken uit de eerste drie decennia van de 20ste eeuw. Een goede reden om eendiepgaande studie te maken van het werk van Flex ligt in het feit dat in diens teksten de centrale ideologemen ofwel deelaspecten van de burgerlijke oorlogsideologie - de religieus overtrokken interpretatie van de oorlog als een culturele en geestelijke katharsis, de romantische verheerlijking van het soldatenleven als nieuwe volksgemeenschap, het geloof in de charismatische leider - op exemplarische wijze tot uitdrukking komen. Ernst Jünger is gekozen omdat in diens oorlogsboeken de literaire ontwikkeling naar een 'nieuwe zakelijkheid', een tendens die in principe bij alle vertegenwoordigers van de zogenoemde conservatieve revolutie in de jaren twintig valt waar te nemen, pregnant tot uitdrukking komt. Tegen die achtergrond wordt getracht de tussen beide auteurs bestaande verschillen in literaire waarneming en verwerking van de werkelijkheid te definiëren, deze verschillen een plaats te geven binnen het kader van de geschiedenis van mentaliteit en maatschappij, en ze ten slotte te toetsen op de mate waarin zij semantisch compatibel en integreerbaar zijn in het discours van die tijd. Verduidelijkt wordt op op grond van welke retorische overwegingen bepaalde topoi door de auteurs in hun teksten worden ingezet, welke formuleringsstrategieën zij hanteren en welk verwachtingspatroon door hun schrijfstrategie wordt opgeroepen. Daarbij wordt niet vergeten dat de twee auteurs de oorlog vanuit een verschillende biografische, psychische en wereldbeschouwelijke achtergrond beleefden, en dus de analyse van ieders afzonderlijke belevingswereld tegelijk ook licht werpt op belangrijke aspecten van de extra-tekstuele productievoorwaarden. Walter Flex, jaargang 1887, was een typische representant van die groepering onder de Bildungsbürger die hoopte dat de Eerste Wereldoorlog korte metten zou maken met de maatschappelijke modernisering. In zijn werk ontwikkelde Flex een regressieve, antimodernistische samenlevingsutopie, waarin de Bildungsbürger uit de laat-Wilhelminische periode, worstelend met een gevoel van vervreemding en verlies aan status, de verloren gewaande harmonie en geborgenheid herwint in de eenheid die door de oorlog wordt gesmeed. De oorlog wordt in die holistische schrijfstrategie bijna uitsluitend geënsceneerd als geestelijk leerproces, als een leerervaring die sterk genoeg blijkt te zijn de Duitsers uit hun gevoel van morele lethargie te bevrijden. Flex voert zijn lezer een archaïsche oorlogswereld binnen waarin traditionele waarden, die naar Flex' idee al eeuwenlang hun kracht hebben bewezen, het enige zijn dat telt: geloof, offervaardigheid, vriendschap, kameraadschap. Met de afwijzing van het maatschappelijke en politieke moderniseringsproces gepaard gaat een vorm van 'esthetische regressiviteit', die als dominant stijlmiddel alle teksten van Flex semantisch draagt en met haar eclectische naïviteit de doelgroep passend bedient. Aan de gedichten en romans die Flex tijdens de oorlog schreef, valt op dat zij stilistisch en thematisch teruggrijpen op romantisch-ridderlijke rekwisieten en elementen uit de burgerlijk-traditionele waardecanon, terwijl de wrede realiteit van de moderne oorlog volledig wordt genegeerd. Concrete werkelijkheid - hier wordt het werkingsmechanisme van het neohumanistische beschavingsideaal bijzonder duidelijk - moet wijken voor symbolische creatie van gemeenschap en blijft buiten beeld. Ernst Jünger, geboren in 1895, meldde zich in de hoop op een groot 'avontuur' vrijwillig voor het leger. Anders dan bij Flex was in 1914 Jüngers verwachtingspatroon nog niet stabiel en politiek verankerd, de oorlog leek hem vooral een mogelijkheid om te ontsnappen aan de gehate burgerlijke benauwdheid van het ouderlijk huis. Zijn nationaal-conservatieve wereldbeeld ontwikkelde zich pas onder de indruk van de ontluisterende oorlogsroutine en het onverholen echec van de juist door de Duitse Bildungsbürger zo fel gepropageerde 'Duitse missie'. Jünger werd relatief onvoorbereid geconfronteerd met de feitelijke depersonalisatie van het individu in de slijtageslag aan het westfront. De door de burgerlijke oorlogsideologie geboden zingevingspatronen en interpretatiemodellen konden hem, oog in oog met de gruwelijke chaos van de totale oorlog, in geen enkel opzicht bevredigen. In tegenstelling tot Flex, die het rad van de tijd terug wilde draaien, kwam Jünger tot de opvatting dat het bloedige proces van technische onderwerping en vernietiging van de mens, zoals zich dat op exemplarische wijze gemanifesteerd had in de materiaalslag rond Verdun, niet ongedaan viel te maken en dus tot in de uiterste consequentie moest worden geaccepteerd. Anders dan bij Flex, die omwille van de romantische fictie de ware gruwelen van de oorlog verbloemde, ontwikkelt zich in Jüngers oorlogsboeken een affirmatief symbolisch concept. De auteur van In Stahlgewittern observeert met een mengeling van afstand en fascinatie de gruwelen van de loopgravenoorlog, om ze vervolgens als onverschrokken reporter met literaire pretenties geschiedfilosofisch te duiden. Ernst Jünger benutte daarom de relatief moderne vorm van het dagboek, het krantenartikel en het essay voor zijn systematische pogingen zijn beleving van de oorlog op een bovenpersoonlijk plan te tillen en zichzelf te positioneren in het literaire en politieke discours van de Weimarrepubliek. Terwijl het werk van Flex meteen vanaf het eerste oorlogsgedicht werd beheerst door een conglomeraat van onwrikbare ideologemen, weerspiegelt zich in Jüngers teksten een denkbewéging, een die pas in de loop der jaren ideologisch verstarde. In zijn vroege oorlogsboeken In Stahlgewittern (1920) en Der Kampf als inneres Erlebnis (1922) experimenteert Jünger met heroïseringsstrategieën, die hij uit het werk van Nietzsche heeft ontwikkeld en die - althans in retrospectief - ten doel hebben de soldaat voor totale psychische overweldiging door de gruwelen van de oorlog te behoeden en zijn daden de schijn van persoonlijke autonomie te verlenen. Aansluitend ontwikkelt de auteur in het midden van de jaren twintig onder invloed van het werk van Oswald Spengler een eigen concept van 'heroïsch realisme', dat de onomkeerbaarheid van de technische modernisering als uitgangspunt neemt en naar het voorbeeld van Georges Sorel en diens mythetheorie een lans breekt voor een totale nationalisering van de maatschappij. Door een steeds weer met veel pathos geënsceneerde affirmatieve houding weet Jünger zo van object en slachtoffer van de geschiedenis weer te veranderen in het subject, dat als dader een zinvolle rol krijgt toegewezen in het historisch proces. In de essays Die totale Mobilmachung (1931) en Der Arbeiter (1932) wordt Jüngers analyse van de Eerste Wereloorlog afgerond. De auteur schetst in die teksten het supranationale visioen van een totale, hiërarchisch georganiseerde arbeidersstaat waarin het individu zijn subjectiviteit en persoonlijkheid heeft verloren en - conform het principe van bevel is bevel - alleen nog een radertje is in het proces van radicale technische mobilisatie van alle krachten. 3. Doel Voor vele studies van de laatste jaren is het typisch dat zij zich in hun beschrijving van het conservatieve Duitse denken beperken tot afzonderlijke periodes, bijvoorbeeld niet verder gaan dan het einde van de Eerste Wereldoorlog of alleen maar de jaren twintig bekijken. Kijkt men echter naar Ulrich Becks theorie van het antimodernisme en neemt men die als uitgangspunt voor een vergelijking tussen het werk van Walter Flex en dat van Ernst Jünger, dan blijkt heel specifiek te beschrijven wat overeenkomst en verschil is binnen de conservatieve wereldbeschouwing tijdens én na de jaren 1914-1918. Duidelijk wordt dat Ernst Jüngers concept van het militante modernisme gezien moet worden als een conservatieve reactie op de schok waarmee de Bildungsbürger ontwaakte uit de ethisch-normatieve droom van de Duitse oorlogsideologie. Ook het denken en schrijven van Walter Flex wordt, aan de hand van centrale topoi als 'protestantisme' en 'nationalisme', gepositioneerd in het 19de- en 20ste-eeuwse milieu van de Bildungsbürger, waardoor een beeld ontstaat van de existentiële gevoelens van hoop die velen in dat milieu met de oorlog verbonden en die in de roes van augustus 1914 tot uitdrukking kwamen. Een zowel synchroon als diachroon perspectief maakt het mogelijk de ingrijpende grenservaring van de oorlogsnederlaag in al haar verwoestende intensiteit te beschrijven en tevens zichtbaar te maken dat de onvoorwaardelijke omhelsing van de techniek die Jünger én de meeste andere representanten van de 'conservatieve revolutie' demonstreerden, een collectieve vorm van verwerking van naoorlogse problemen was. Door niet uit het oog te verliezen waarom de Eerste Wereldoorlog gezien werd als bron van 'culturele vernieuwing', kan ook de 'reactionaire moderniteit' van het conservatieve denken in de jaren twintig in al haar gelaagdheid en aanvechtbaarheid worden begrepen. Wat ook aandacht krijgt, is de vraag wat de psychische, filosofische en ideologische implicaties zijn van het feit dat naast Walter Flex' idealisering van de jeugdig bevlogen martelaar, in de oorlogsboeken van Jünger nu ook de verheerlijking van de emotieloze figuur van de 'stoottroepleider'/'arbeider' treedt. Bekeken wordt hoe diepgaand het zo op het eerste gezicht manifeste verschil in verwerking van de oorlog bij beide auteurs nu feitelijk is, en of die twee literaire personages, die twee in eigentijdse vorm gegoten antropologische types, niet beide een antwoord zijn op dezelfde, oerconservatieve behoefte aan eenheid en integratie van alle in het moderne industriële tijdperk divergerende sociale deelsystemen. Beide schrijvers reageren met hun literaire constructies van wereld en leven op de confrontatie met een door hen als onpersoonlijk ervaren werkelijkheid. Beide worden gedreven door hetzelfde verlangen naar dubbele integratie, die enerzijds een oplossing moet zijn voor klemmende bestaansproblemen van de moderne mens, maar - in vervolg daarop - ook de mens als individu een zinvolle plaats in de samenleving moet geven. Beide schrijvers zagen de oorlog als diepe cesuur in de voortgang van het maatschappelijk leven, voor beide was de oorlog het symbool van een fundamentele crisis, maar tegelijk - conform het narratieve model van een seculiere Apocalyps - ook voorwaarde voor het ontstaan van een nieuwe tijd. Tussen hun beider visies op de oorlog, zoals die in hun teksten tot uitdrukking komen, ligt het trauma van de materiaalslag. Na de duidelijke mislukking van Flex' regressieve utopie, die het burgerlijke verlangen naar een nieuwe persoonlijke totaliteit koppelde aan het streven naar de sociale homogeniteit van de 'volksgemeenschap', kwam Jünger, enkele jaren later, met een progressief concept, waarin hij de mens dwingt zich te conformeren aan het type van de 'arbeider' en zich te wapenen met het pantser van de in het Arbeiter-essay ontworpen 'organische constructie'. Hoe antiburgerlijk zich Jüngers pathos van een 'gevaarlijk leven' ook mag voordoen, ook zijn teksten zijn uitdrukking van een universalistisch denken, een denken dat zijn holistische motivatie heeft aangepast aan de situatie van een als 'bloedturbine' begrepen moderne tijd en dat daarom de 'eenheid mens' alleen nog maar kan zien als een 'geharnast type', dat onvoorwaardelijk is geïntegreerd in het systemisch mechanisme van de 'arbeidsstaat'. Op de uit de dynamiek van de modernisering voortvloeiende onzekerheid reageren beide schrijvers met het ontwerp van een ordening. Maar terwijl Flex nog dacht dat hij centrale elementen van het moderne leven - zoals systeemdifferentiatie, rationalisering, individualisering en technologisering - kon negeren in een romantisch-idealistisch tegenmodel, zag Jünger zich gedwongen technologisering en rationalisering in zijn geschiedfilosofie te integreren, om zo tot een nieuw ontologisch kernperspectief te geraken dat fragmentatie en nivellering teniet zou doen. 4. Methode De studie als geheel sluit aan bij een interdisciplinaire onderzoeksrichting die zich de laatste jaren in de cultuurwetenschappelijke theoriedebatten duidelijk heeft geprofileerd. Meer specifiek oriënteert zij zich op probleemstellingen uit de literairhistorische discoursanalyse, de mentaliteitsgeschiedenis en de historische semantiek. Een analyse van het rond 1900 ontkiemende sociologische discours vormt het kader voor een bespreking van de wezenlijke structuurkenmerken van de moderne tijd, waarna de kern van de studie volgt: een interpretatie van de teksten van Flex en Jünger. Binnen die werkanalyse zijn in het kort drie zwaartepunten te onderscheiden: a. Walter Flex Positionering van het denken en schrijven van Walter Flex in de context van het wereld- en zelfbeeld van de Bildungsbürger in de 19de en het begin van de 20ste eeuw, met speciale aandacht voor Georg Bollenbecks studies over de Duitse Bildungsbürger, tevens refererend aan relevant ideeënhistorisch onderzoek naar de Eerste Wereldoorlog. Fysiognomische en historisch-antropologische beschrijving van de jeugdig bevlogen 'wilsmens', belichaamd door Ernst Wurche, waarschijnlijk Flex' bekendste personage. Analyse van de ontstaansvoorwaarden van de teksten van Walter Flex en het effect van die teksten op het discours van de Bildungsbürger tijdens de oorlog en in de jaren twintig. Analyse van de mate waarin de 'wandelaar tussen twee werelden' een voorbeeldfunctie vervulde, met name voor een lezerspubliek dat in niet onaanzienlijke mate afkomstig was uit de jeugdbeweging. b. Ernst Jünger Bespreking van de oorlogsboeken van Ernst Jünger. Reconstructie van de ontwikkeling in Jüngers denken, lopend vanaf de verschillende heroïseringsstrategieën in Stahlgewitter via de nationaal-revolutionaire fase 1925-1930 tot aan de geschiedfilosofische duiding van oorlog en moderne tijd in het essay Der Arbeiter. Plaatsing van de wereldbeschouwing van Ernst Jünger in het discours en de context van de 'conservatieve revolutie'. Analyse van de ontstaansvoorwaarden en receptie van de teksten, essays en krantenartikelen van Jünger, met extra aandacht voor het effect van die publicaties op de door Michael Wildt zo genoemde 'absolute' generatie. Fysiognomie en antropologische structuur van de 'stoottroepleider'/'arbeider', gezien in het licht van een 'ethologie van de kilte'. c. Vergelijking Kritische vergelijking van Flex en Jünger, toegespitst op de vraag of de conservatieve motivatie in denken en schrijven van beide auteurs 'specifiek' valt te noemen, of anders gezegd: of zij op persoonlijke, eigentijdse wijze een antwoord geven op het verlangen naar individuele en sociale integratie. Positionering van de antropologische aanpak binnen het meest recente onderzoek naar de 'fysiognomie en antropologie van de jaren twintig'. Korte beschouwing van de receptie van beide auteurs in de tijd van het nationaal-socialisme. Beschrijving van de plaats van beide 'wereldoorlogsfysiognomieën' in het symbolische repertoire van de nationaal-socialistische dictatuur.
BASE