In: Acta politica: AP ; international journal of political science ; official journal of the Dutch Political Science Association (Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek), Band 11, Heft 2, S. 221-244
Explanation is given to the dismal predictions of the Club of Rome studies concerning long-run consequences of economic growth & population increases, & why they are not translated into policy changes affecting those variables. The domestic function of economic growth, providing bargaining space for the solution of political conflicts, & the propensity of policy makers to give priority to short-run problems affecting their own position inhibit these policy changes. Focus is on the theory of W. Harich, (KOMMUNISMUS OHNE WACHSTUM? BABEUF UND DER CLUB OF ROME [Communism without Growth? Babeuf and the Club of Rome], Rheinbeck: Rowohlt, 1975) a philosopher from the German Democratic Republic who argued for rigid centralization of political & economic power at the global level. Although Harich did not include concepts such as `liberty', `democracy', & `constitution' in his theory, this can be compared to some of the political reactions to the challenge in Western Europe. Proposals made by Tinbergen & the Mansholt plan however are found to be more promising. 3 Figures. Modified HA.
Eerdere KWALON-studiedagen had ik aan mij voorbij laten gaan. Maar deze keer ging het over kwalitatieve analyse software, en omdat we 'op de zaak' onlangs twee licenties van Nvivo hadden bemachtigd, wilde ik graag gaan. Veel van het onderzoek dat we doen, is kwalitatief van karakter, maar meestal weinig academisch. Bovendien merkte ik dat ondanks de beschikbaarheid van NVivo ik verknocht ben aan de tekstverwerker, spreadsheet en, hoe heet zoiets, het programma waarmee je mappen en bestanden organiseert. Met deze drie-eenheid organiseer ik meestal mijn tekstuele data. Bovendien had ik bij de paar keer dat ik van dergelijke analyseprogramma's gebruikmaakte, gemerkt dat ik na het open coderen en het hiërarchisch organiseren ervan, min of meer klaar was. Althans de reflecties op de data deed ik in de tekstverwerker, daarbij overigens wel steeds de inmiddels georganiseerde data raadplegend. NVivo (en Ethnograph) gebruikte ik vooral als 'storage and retrieval'-hulpjes. Ik wilde ook naar deze conferentie om mezelf te stimuleren vaker van NVivo gebruik te maken en meer van de mogelijkheden te profiteren. Kortom, ik kwam om te halen en minder om te brengen.
In: Acta politica: AP ; international journal of political science ; official journal of the Dutch Political Science Association (Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek), Band 22, Heft 1, S. 61-84
A discussion of the development of political protest in the Netherlands based on: (1) a study conducted by S. H. Barnes, M. Kaase, et al in 1974 (Political Action. Mass Participation in Five Western Democracies, Beverly Hills: Sage, 1979); (2) a 1979 replication conducted by J. J. A. Thomassen et al (De verstomde revolutie. Politieke opvattingen en gedragingen van Nederlandse burgers na de jaren zestig [The Speechless Revolution. Political Opinions and Behavior of Dutch Citizens after the Sixties], Samson: Alphen a.d. Rijn, 1983); & (3) a 1985 replication survey conducted by the department of political science of the U of Amsterdam. Analysis indicates that the protest potential in the Netherlands has diminished, but that participation has increased; while youth in the 1960s had relatively high protest potential & protest participation, youth of the 1980s appear to be even more active. The questionnaire also examined willingness to demonstrate for (or against) issues classified as socialist, new (immaterialist), or traditional. Although a distinction was expected, the willingness to demonstrate for the socialist & new issues was relatively high, & there were no clear boundaries between the supporters of these groups. It is concluded that much remains to be learned about the manner in which a potential for certain actions develops & is mobilized. 11 Tables, 1 Appendix, 31 References. Modified AA
Together with the city council elections, the citizens of Antwerp elected on 8 October 2006 for the second time their district councils. This new decentralized political level is primarily initiated to restore the confidence of the citizens in the city (and district) government(s). By analyzing the results of the city & the district elections we try to find indications whether citizens feel closer to their new district governments or not. Firstly district elections resulted definitely not in less blank votes. Secondly, the number of list votes is higher on the district elections than on the city elections, while we would have expected a higher number of preferential votes. Thirdly, we see that the differences between the electoral results of the city elections & the district elections are becoming more pronounced. Although this last result seems to support the legitimacy of the decentralized district they merely reflect changes in the logic of the city elections. Mainly as a result of media coverage the city elections were direct elections of the mayor. Therefore voters used the district elections to vote for their preferred political party. This was not always possible at city level, because some parties did not have an eligible candidate for mayor. Generally spoken, we can conclude that the district elections do not give much proof of a closer connection between the citizens & the city government. Tables, Appendixes. Adapted from the source document.
Zowel de serie van Fielding als het handboek van Gubrium & Holstein bestaat uit een collectie artikelen van verschillende auteurs. De serie van Fielding bestaat uit een collectie 'klassiekers' (92 artikelen) door hem geselecteerd uit eerder gepubliceerde tijdschriften uit de periode 1924-2000. Om tot deze selectie te komen, heeft hij 430 artikelen beoordeeld op kwaliteit, wat hij omschrijft als 'Quality is an idea that we have not heard before, and that stimulates us to change our thinking to embrace or (at least) accommodate it.'(IX). Naast dit innovatieve aspect heeft hij ook geprobeerd artikelen te selecteren die de discussie rond een bepaald thema weergeven. De serie is opgebouwd vanuit een procesbenadering van onderzoek; door de toevoeging van enkele discussieartikelen wordt daarnaast een thematisch overzicht geboden. Fielding erkent in zijn inleiding dat deze selectie niet iedereen gelukkig zal maken, maar hij geeft heel goed aan waar hij zelf staat (symbolisch interactionist), wat zijn achtergrond is en wat de selectiemechanismen zijn geweest. Het handboek van Gubrium & Holstein beslaat 42 artikelen die speciaal voor dit boek werden geschreven. De redacteurs beogen met dit handboek niet alleen een soort encyclopedisch naslagwerk met betrekking tot de huidige stand van zaken rond interviewen, maar zij willen ook een verhaal vertellen. Het verhaal van de 'interview society', waar interviewen niet meer sec een dataverzamelingstechniek is, maar een integraal onderdeel van de samenleving (XI). Interviewen heeft een democratiserende functie gekregen, waarbij de rol van interviewer en onderzochte in de loop der tijd veranderd is naar een meer gelijkwaardige.
Twintig jaar geleden verscheen de tweede druk van Qualitative data analysis van Miles en Huberman (1994), een van de eerste standaardwerken gewijd aan kwalitatieve data-analyse. Zij beschreven de aanleiding voor hun boek als volgt: 'the most serious and central difficulty in the use of qualitative data is that methods of analysis are not well formulated' (Miles & Huberman, 1994). Met dit boek wilden zij een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van expliciete, systematische analysemethoden, die geloofwaardig en repliceerbaar zouden zijn. Ook in het onderwijs over kwalitatief onderzoek wordt nog weinig aandacht besteed aan data-analyse, in vergelijking met de aandacht voor dataverzameling. Leerboeken over kwalitatief onderzoek wijden meestal aparte hoofdstukken aan observeren, interviewen en het houden van focusgroepen, gevolgd door een algemeen hoofdstuk over data-analyse, waarin algemene stappen worden beschreven. In de afgelopen jaren lijkt deze lacune te worden goedgemaakt door een toenemende aandacht voor kwalitatieve data-analyse: er zijn tientallen boeken over data-analyse vanuit verschillende invalshoeken gepubliceerd. Onlangs verscheen ook een tweede bewerkte druk van Hennie Boeijes boek Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen, en binnenkort zal ook een boek van Jeanine Evers het licht zien: Kwalitatieve analyse: kunst én kunde. Beide boeken komen in dit themanummer aan bod. Nu kwalitatieve onderzoeksmethoden steeds meer 'volwassen' zijn geworden en een bredere belangstelling en acceptatie genieten, ligt het voor de hand om de basisprincipes van kwalitatieve data-analyse aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Data-analyse vormt een van de belangrijkste onderdelen van een kwalitatief onderzoek, maar in de uitvoering blijken grote verschillen te bestaan. Het leek ons daarom belangrijk om in dit 57ste nummer van KWALON aandacht te besteden aan verschillende wijzen van kwalitatieve data-analyse.
De Grounded Theory Approach van Glaser en Strauss (1967) heeft vanaf het begin als methode van kwalitatief onderzoek de aandacht getrokken, met name in de sociale wetenschappen, maar ook in de verplegingswetenschap en gezondheidswetenschap. De belangstelling vanuit deze laatste disciplines heeft wellicht te maken met de onderzoeksthema's van Strauss, die vanaf begin 1960 wetenschappelijk onderdak vond bij de School of Nursing van de University of California in San Franscisco. Hij zette daar een succesvol onderzoeksprogramma op, waarin hij de methode verder ontwikkelde in uiteenlopende gezondheidszorgonderzoeken. Maar het leidde ook tot meer. Rond Strauss verzamelde zich een kring van kwalitatieve onderzoekers, waaronder Kathy Charmaz, Adele Clarke en Juliet Corbin, die elk in zijn voetsporen een eigen methode van kwalitatief onderzoek ontwikkelden (zie Charmaz, 2006; Clarke, 2005; Corbin, 2008). De methode die Strauss in Qualitative analysis for social scientists (1987) beschrijft, lijkt aan hun werkwijzen ten grondslag te liggen. Dat geldt bij uitstek voor Juliet Corbin, want zij schreef samen met Strauss een bewerking van dat boek onder de titel Basics of qualitative research. techniques and procedures for developing grounded theory, dat in 1990 verscheen. Een tweede editie volgde in 1998, waarover ik eerder een recensie schreef in KWALON (De Boer, 1999). Nu is een derde editie verschenen met Corbin als eerste auteur. Strauss, die in 1996 is overleden, wordt nog wel opgevoerd als tweede auteur. Deze derde editie van Basics of qualitative research verschilt in veel opzichten van de eerste en de tweede. De 'hand' of beter 'de geest' van Strauss lijkt steeds meer naar de achtergrond te verdwijnen. Corbin ontwikkelt in deze editie een geheel eigen interpretatie van de Grounded Theory Approach (GTA). Corbins aanpak kan kernachtig omschreven worden als een 'conceptbenadering': 'Concepts/themes are the foundation for the analytic method described in this book' (p. 53). Met het 'concept' als grondbeginsel bouwt Corbin haar benadering op, waarbij zij hier en daar op eclectische wijze elementen van de 'vroegere' Grounded Theory Approach inpast.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 21, Heft 2
ISSN: 1875-7324
De afwijkende visie van de redacteur over het patent is gelegen in semantische verwarring in meerdere opzichten. Ten eerste het onderscheid tussen uitvinder en oorsprong enerzijds en patentrecht anderzijds. Met patent wordt het alleenrecht van de uitvinder om de uitvinding te exploiteren bedoeld. Een belangrijke nuance is dan ook dat er in de recensie wordt gesproken over blijvend patent. Het woord etnografie stamt van het Griekse ethnos (volkeren of bevolkingsgroepen) en graphein (schrijven). Het 'beschrijven van volkeren' vindt zijn oorsprong inderdaad in de antropologie, iets wat in de recensie allerminst betwist werd (zie supra). De van oorsprong antropologische etnografie wordt echter al meer dan honderd jaar ook door andere wetenschapsdisciplines gebruikt. Voor de toepassing van de etnografie binnen de sociale wetenschappen werd etnografisch onderzoek ge(her)definieerd als 'the study of groups of people in their natural setting, typically involving the researcher being present for extended periods of time in order to collect data systematically about their daily activities and the meanings they attach to them' (Noaks & Wincup, 2004: 93). De betekenis van etnografie binnen de sociale wetenschappen wijkt dus af van die in de klassieke antropologische literatuur. Deze definitie en de plaats die veldwerk daarin heeft is bovendien niet onbesproken. De methodologische literatuur wijst op de ambiguïteit van de definitie van etnografie (Noaks & Wincup, 2004: 92). Volgens Hammersley en Atkinson (1995: 2) is deze conceptuele onduidelijkheid te wijten aan haar 'noodzakelijk diffuse grenzen' en bestaat er binnen de sociale wetenschappen geen duidelijk onderscheid tussen etnografie en ander kwalitatief onderzoek. Deze onduidelijkheid wordt verder in de hand gewerkt door een aantal mythes en misverstanden. Etnografie wordt bijvoorbeeld vaak onterecht als synoniem van participerende observatie of veldwerk gebruikt (Noaks & Wincup, 2004: 92). Etnografie is geen dataverzamelingstechniek, maar een methodologische benadering of onderzoeksstrategie die gebruikmaakt van verschillende (gecombineerde) dataverzamelingstechnieken en onderzoeksmethoden, zoals (participerende) observatie, open interviews en discoursanalyse. In de meeste onderzoeken waar veldwerk wordt verricht, is langdurige participerende observatie echter wel de belangrijkste onderzoekstechniek (p. 8 van de bundel). Veldwerk vormt dus een substantieel onderdeel van de etnografische onderzoekstraditie.
In light of the European emergence of extreme right-wing parties, Dutch & Flemish works are reviewed, focusing on the situation in Flanders. In Racistische partijen in West-Europa. Tussen nationale traditie en Europese samenwerking ([Racist Parties in Western Europe between National Tradition and European Cooperation] Leiden, Netherlands: Stichting Burgerschapskunde, 1993), Frank Elbers & Meindert Fennema view extreme Right parties as single-issue (ie, migrants) parties characterized by racism. Their work is found insightful on an international level, but too general regarding the situation in Flanders; further, revision is necessary to account for developments around & since the 1994 European elections. Patrick Stouthuysen's Extreem-rechts in na-oorlogs Europa ([The Extreme Right in Postwar Europe] Brussels, Belgium: VUB, 1993) views extreme Right parties as protest parties with a very unreliable electorate &, therefore, little chance to become influential. The book is balanced in its organization, but the lack of empirical data is deplored & the situation in Flanders is not addressed; although it is suggested that the perspective of right-wing parties as protest parties applies to Flanders as well as to the rest of Western Europe. Jos Vander Velpen's Daar komen ze aangemarcheerd. Extreem-rechts in Europa ([They're Marchin' In. The Extreme Right in Europe] Berchem-Breda, Netherlands: EPO 1992), a work of critical journalism in the Marxist tradition, is found rather one-sided & predictable in its perspective on modern Europe as a new bulwark of nationalism & foreigner hate, but the extensive analysis of the Flemish extreme Right party Vlaams Blok is deemed valuable. Rinke Van den Brink's De internationale van de haat. Extreem-rechts in West-Europa ([The Internationalization of Hate. The Extreme Right in Western Europe] Amsterdam, Netherlands: Uitgeverij SUA, 1994) is a compilation of articles about Western European right-wing parties & interviews with their members & leaders previously published in the critically liberal Dutch magazine Vrij Nederland. The book primarily shows the public image sought & projected by right-wing parties, emphasizing the Vlaams Blok. Strategies toward eradicating extreme right-wing parties are discussed. S. Paul