Roosenburg en Mon Bijou: twee Surinaamse plantages, 1720-1870
In: Caribbean series / Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde 11
12 Ergebnisse
Sortierung:
In: Caribbean series / Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde 11
In: Caribbean Series
In-depth study of the Suriname plantations in the 18th and 19th centuries. Based on archival research in England, Suriname, and the Netherlands, this book focuses on the idea that there existed a precarious balance between super exploitation and survival on the coffee, sugar, and cotton plantations. - Plantages en slaven vormden meer dan twee eeuwen de kern van de Surinaamse maatschappij. Surinaams contrast biedt op basis van een bijna tienjarig onderzoek van Nederlands, Surinaams en Engels archiefmateriaal over enkele honderden plantages de meest uitvoerige en diepgaande studie over deze tweeëenheid.
De studie schetst een levendig en gedetailleerd beeld van de Surinaamse samenleving in de achttiende en negentiende eeuw. Aangetoond wordt dat er meerdere plantagesectoren waren- koffie, suiker en katoen—die structureel van elkaar verschilden en ieder een geheel eigen geschiedenis hebben gekend. Ook wordt uitvoerig stilgestaan bij de strijd tegen het water die het leven op de meeste Surinaamse plantages verzwaarde.
Voor het grootste deel van de Surinaamse bevolking was de plantage behalve werk- ook woonplaats. Daarom wordt niet alleen de arbeid, maar ook de leefwereld van de plantagebewoners beschreven. Dat daarbij de meeste aandacht uitgaat naar de levenswijze en bestaansstrijd van de slaven ligt voor de hand: zij vormden nu eenmaal de overgrote meerderheid van de bevolking en waren van generatie op generatie gebonden aan de plantages.
Surinaams contrast toont voorts aan dat de Surinaamse samenleving voortdurend in beweging was en veranderde. Roofbouw en overleven kenmerkten, in wankel evenwicht, de Surinaamse plantagemaatschappij. In hoeverre Suriname in dit en in andere opzichten afweek van het algemene Caraïbische patroon wordt duidelijk uit de vele vergelijkingen die worden gemaakt met andere plantagekoloniën in de regio.
Tijdens de koloniale slavernij zijn miljoenen mensen gereduceerd tot het bezit van een ander. Van slechts een deel van alle betrokkenen zijn hun levensverhalen te achterhalen. Het Rijksmuseum stelt in een tentoonstelling tien historische personen centraal, bekende en minder bekende. Met deze persoonlijke blik wil het museum de slavernij van gezichten voorzien en de universele, tijdloze relevantie van deze geschiedenis invoelbaar maken. Hoe moeten we ons het harde leven voorstellen van een man in slavernij op een plantage in Brazilië in de zeventiende eeuw? Of het luxe leven van een Nederlandse slavenhandelaar in diezelfde tijd? Of dat van een vrouw die kans zag de plantage te ontvluchten? In deze rijk geïllustreerde publicatie worden de levens van tien personen beschreven die deel uitmaakten van de Nederlandse koloniale slavernijgeschiedenis en die centraal staan in de tentoonstelling Slavernij in het Rijksmuseum. We maken onder anderen kennis met de Afrikaanse João Mina die op een suikerplantage in Braziliëwerkte, met Jonas Witsen, eigenaar van een plantage in Suriname, Untung Surapati, die zich aan slavernij ontworstelde en in Indonesië een nationale held werd, en met de illustere One-Tété Lokhay, die een inspiratiebron was voor de mensen die het slavernijsysteem op Sint Maarten tot stilstand brachten. Door hun verhalen krijgt de geschiedenis reliëf en krijgen we beter zicht op het systeem van slavernij, de ervaring ervan, en hoe mensen toen dachten over vrijheid. In het slotessay wordt de balans opgemaakt: waar staan we anno 2020 in onze omgang met het koloniale slavernijverleden? De tentoonstelling concentreert zich op de Nederlandse betrokkenheid bij slavenhandel en slavernij. De Nederlandse koloniale periode staat centraal, van de 17de tot en met de 19de eeuw, zowel in de driehoek Nederland-Afrika-Amerika, als in de landen rondom de Indische Oceaan waar de VOC actief was.
In: Bronnen voor de studie van Afro-Suriname d. 16
Op de puinhopen van het veroverde Javaanse Jayakarta stichtten de Nederlanders in 1619 een nieuwe stad, Batavia. Dit centrum van de VOC-handel in Azië trok bewoners uit alle windstreken aan. Aan de hand van een bijzondere kaart uit 1627 geeft Bea Brommer een impressie van het dagelijks leven in het Batavia van toen met verhalen van een aantal burgers. Die verhalen variëren van de handel en wandel van een Nederlandse vrijbuiter, tot de wederwaardigheden van een Bantamse slaafgemaakte vrouw en een Japanse weduwe. Tot in detail bespreekt Brommer hun huizen in de stad en de plantages daarbuiten
Tijdens de slavernijperiode bestond er in Paramaribo een gekleurde elite. Zij waren succesvoller dan tot nu toe werd gedacht. Ambachtslieden zoals timmerlieden en vroedvrouwen, konden goed in hun levensonderhoud voorzien. Meerderen van hen hadden hun ambacht geleerd en uitgeoefend toen zij nog slaaf waren. Zij investeerden hun geld in huizen en plantages en kochten ook hun familieleden vrij. 0In haar proefschrift onderzocht Ellen Neslo deze elite. Deze vrije bevolking bestond uit de vrijgemaakte slaven en hun nakomelingen. 0Voor haar onderzoek maakte zij gebruik van meerdere archieven. Aan de hand van vele voorbeelden schetst zij hoe deze elite woonde en leefde. Zij beschrijft ook welke maatschappelijke posities zij bekleedden en hoe zij zich verhielden tot het slavernijsysteem en tot slaven. Het bleek dat hun sociaalmaatschappelijke rol al tijdens de slavernij invloedrijk was in tegenstelling tot de andere Caraïbische landen
In: SNAAR deel 41
De ontdekking in 1492 van de nieuwe wereld op het westelijk halfrond door Christoffel Columbus (circa 1451-1506) luidde een periode in van verovering en kolonisatie door enkele Europese mogendheden die meerdere eeuwen zou duren. Grote aantallen Europeanen zouden zich in deze periode in de nieuw verworven gebieden vestigen, waarbij zij hun eigen cultuur en godsdienst meebrachten. De kolonisatie bracht tevens de invoering van andere rechtsstelsels met zich mee, veelal ontleend aan het recht van het land dat het gebied had veroverd. Maar het rechtsstelsel van het moederland werd zelden ongewijzigd in de koloniën overgenomen. De overzeese gebieden werden niet gezien als integrale delen van het moederland, waardoor de rechtsordes gescheiden konden blijven. Dat was onder meer van belang om slavernij, en daarmee een economie gebaseerd op grote plantages, mogelijk te maken. In dit boek wordt de receptie van Europese rechtsstelsels in de overzeese gebieden in de West beschreven.
Begin negentiende eeuw is Napoleon verslagen en het prille Koninkrijk der Nederlanden moet zich opnieuw uitvinden. Een cruciale spil hierin is Johannes van den Bosch. In zijn 45-jarige carrière wendt de visionaire militair, bestuurder, econoom en staatsman op doortastende wijze zijn geestelijke veerkracht en talenten aan bij de opbouw van het Nederlandse imperium onder de nieuwe koning Willem I. Zijn in 1818 opgerichte Maatschappij van Weldadigheid heeft bij vele generaties Nederlanders sporen nagelaten die nog altijd doorklinken. Minder bekend is dat Van den Bosch ook grote daadkracht heeft laten zien in die ándere koloniën: de (bijna) afschaffing van de slavernij in Suriname en de invoering van het Kultuurstelsel in de Indonesische archipel zijn hier de meest pregnante voorbeelden van. De rode draad in zijn denken en handelen was de economische en sociale verheffing van zowel de paupers in Hollandse steden, de boeren in de Javaanse desa's als de slaven op Surinaamse plantages. Daardoor was hij niet onomstreden. Door sommigen beschouwd als utopisch socialist en wegbereider van de moderne verzorgingsstaat, door anderen als een puur pragmatische macher, ja zelfs een schurk. In deze biografie schetst Angelie Sens een schitterend beeld van een tijdperk op een kantelpunt naar de moderne samenleving