This colloquium focuses on urban and princely space in the Duchy of Brabant in the late Middle Ages and early modern period. The focus is on how territorial developments were perceived in different social milieus. After all, urban elites, the monarch and his entourage had different - but sometimes similar - opinions about what Brabant actually was and used various media to communicate their ideas about it. Administrative, narrative and cartographic sources, architecture, literature and art bear witness to this. The Belgian-Dutch "Stichting Colloquium De Brabantse Stad" organizes an international meeting every three years at which various aspects of the history of the cities and of urban life in the old Duchy of Brabant are examined. The colloquium is organized alternately in the provinces of Antwerp, Flemish Brabant, Walloon Brabant, North Brabant and in the Brussels Capital Region. The XIXth colloquium, taking place in Brussels at the Université Saint-Louis, is being organized in cooperation with the NWO research project Imagining a territory.
After the sharp conflicts between the government & the medical unions in 1964, concerning health insurance reform involving an `agreement system' for medical fees & repayments by the health insurance funds--a form of bargaining economy has developed in Belgian health care, with sick funds & medical unions as the major parties. This 'Pax Medica' appears to be threatened by a series of financially motivated government measures aimed at reducing the medical associations' professional autonomy & dominance. The historical context, the parties involved, & the development of this conflict are discussed. A striking analogy with the 1964 conflict is pointed out, particularly regarding union strategy. The present state of affairs does not suggest a threat to the 'Pax Medica,' but rather a stabilization of the established power relationship between government, sick funds, & medical unions, which will respect the rules of democratic compromise. Such a conflictual situation helps in making various aspects of the overall situation more perceptible. The scene is dominated by two groups of organizations: medical unions & the sick funds. They function on the background of _a market economy that is accepted by both. Hence, fundamental social changes in the area of medicine are unlikely. Modified HA.
The aim of this paper is to examine the possibilities and scope of the participatory model of BIH libraries in the period of self-governing socialism for the purpose of rethinking the way of doing business and relations with library users through a new, participatory approach. Participatory activities in pre-war BIH libraries and theoretical assumptions of participatory librarianship can serve as a starting point for considering the current model of involving library users in their capacity as its members. The results of this paper will try to show that the participatory library model always depends on certain socio-political aspects of government, starting from different methodologies and ways of cooperation, but also that certain type of understanding of participation further implies wider civic engagement or verification of the existing social situation. The importance of this analysis is in a better understanding of the two types of participatory approaches in libraries that, due to redefining relationships with users, can lead to different forms of social action and management. ; Cilj ovog rada jeste propitati mogućnosti i domete učesničkog modela djelovanja bh. biblioteka u periodu samoupravnog socijalizma za potrebe reosmišljavanja načina poslovanja i odnosa s korisnicima/cama biblioteke kroz novi, participativni pristup. Učesničko djelovanje u prijeratnim bh. bibliotekama i teorijske postavke participatornog bibliotekarstva mogu poslužiti kao polazna tačka za promišljanje modela uključivanja korisnika/ca biblioteke u svojstvu njenih članova/ica. Rezultati ovog rada nastojat će pokazati da učesnički bibliotečki model uvijek zavisi od pojedinih društveno-političkih aspekata državnog uređenja, polazi od različitih metodologija i načina suradnje, ali i da određena vrsta shvatanja učešća dalje implicira širi građanski angažman ili pak verifikaciju postojećeg društvenog stanja. Važnost je ove analize u boljem razumijevanju dvije vrste učesničkog pristupa u bibliotekama koji zbog redefiniranja odnosa s korisnicima/cama mogu polučiti različite oblike društvenog djelovanja i upravljanja.
Harrie Jansen zegt in zijn inleiding dat hij via de toepassing van de letterlijke betekenissen van 'kwalitatief' en 'kwantitatief' de methodologische discussies rond kwalitatief onderzoek wil verbeteren en ook verlossen van wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke ballast. Wat hij met die verlossing precies bedoelt, is niet erg duidelijk. Als hij bedoelt dat de bespreking van elke wetenschapsfilosofische of levensbeschouwelijke discussie altijd overbodig is, ben ik het er in ieder geval niet mee eens. Bijvoorbeeld: de keuze voor een open interview, een van de typisch kwalitatieve methoden voor het verzamelen van gegevens, kan gemotiveerd zijn door een expliciet of impliciet geprefereerd mensbeeld waarin de mens vooral als interpreterend wezen wordt gezien. Mensbeelden zijn niet alleen een onderwerp in de filosofie van de sociale wetenschappen, maar ook een onderdeel van levensbeschouwingen. De keuze voor een onderzoeksmethode kan dus levensbeschouwelijk gemotiveerd zijn. Daarom kun je niet zomaar wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke aspecten van empirisch onderzoek als ballast afserveren. (Zie voor meer factoren die de keuze voor een methode meebepalen, Smaling, 1994.) Maar behalve de bevrijding van ballast wil Jansen duidelijkheid. Zo schrijft hij: wat is er kwalitatief aan de open dataverzameling? Wat is er kwalitatief aan constante vergelijking en analytische inductie? Met de verduidelijking van de begrippen 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil Jansen onder meer de discussie tussen kwalitatieve en kwantificerende onderzoekers faciliteren. Dat is een goed doel. Laten we daarom eerst eens kijken naar wat Jansen onder 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil verstaan.
The impact of the EU on everyday life is huge, but not always visible. Educating young people to become informed and empowered EU citizens requires a strategy of active learning to prepare them for civic responsibility and democratic participation. This book is a practical guide for secondary or higher education teachers aiming to train their students to be critical citizens through a variety of different subjects and courses. Stories based on cases dealt with by the Court of Justice of the European Union stimulate students to think critically. These stories illustrate the impact of the EU on numerous aspects of the daily lives of its citizens: from the internal market and the free movement of goods and persons, to issues relating to democracy, equality, privacy, social rights, consumer protection, the environment and migration. Through various learning activities and teaching methods the book provides insight into the DNA of the EU and EU citizenship. European citizenship in the classroom is therefore a must-read for anyone who wants to understand European citizenship better or who wants to stimulate young people to reflect on it critically. This manual originated from the Erasmus+ project Case4EU and was written by a multidisciplinary team of authors (law, philosophy, political and social sciences). - De impact van de EU op het dagelijkse leven is enorm, maar niet altijd zichtbaar. Jongeren vormen tot geïnformeerde en mondige EU-burgers vraagt actief leren om hen voor te bereiden op maatschappelijke verantwoordelijkheid en democratische inspraak. Dit boek biedt een praktische handleiding voor alle leerkrachten in het secundair onderwijs en docenten in het hoger onderwijs die hun leerlingen en studenten kritisch burgerschap willen bijbrengen binnen verschillende vakken en opleidingen. Concrete casussen op basis van rechtszaken behandeld door het Hof van Justitie van de Europese Unie stimuleren studenten tot kritisch nadenken. De casussen illustreren treffend de impact van de EU in het dagelijkse leven van haar burgers op tal van maatschappelijke domeinen: van de interne markt en het vrije verkeer van goederen en personen, over thema's als democratie, gelijkheid, privacy, sociale rechten, tot consumentenbescherming, milieu en migratie. Via een ruim aanbod van lesactiviteiten en werkvormen verleent het boek op een laagdrempelige wijze inzicht in het DNA van de EU en EU-burgerschap. Europees burgerschap in de klas is daarom een must-read voor iedereen die zelf Europees burgerschap beter wil begrijpen of jongeren wil stimuleren tot kritische reflectie hierover.
Deze handleiding is ontstaan vanuit het Erasmus+project Case4EU en is geschreven door een multidisciplinair team van auteurs (recht, filosofie, politieke en sociale wetenschappen).
Majority rule has various applications. In parliamentary theory, it intervenes at the level of relations between assembly & gov, & again, in elections. We find it in democratic theory where the majority of the people must approve decisions of the constitutional organs. Finally, it is employed in the decisionmaking process of the assemblies, & it is this aspect which forms the object of the present study. Since antiquity the majority principle has been generally observed in the decisions of deliberating bodies; but it was not until the 16th cent that it triumphed in England & France. In Switzerland up to the 16th cent majority rule was in effect, disappeared for a while, & then reappeared after the transition from confederation to federation. In Holland, majority rule was applied with certain restrictions from the 16th cent on. Poland had the 'liberum veto' up to the beginning of the 19th cent. From a theoretical viewpoint, the jurists of the Middle Ages based their justification of majority rule on an old Roman adage, & Canon Law has also made an important contribution to this doctrine. The authors of the 18th cent elaborated a legal theory based on rational fictions & on the doctrine of the Social Contract in particular. Among the moderns, 3 principal schools can be distinguished: those who, with Duguit, give a utilitarian basis to the principle, those who see in it a sublimated power, particularly sociol'ts, & finally the theoreticians who accept the principle for ethical reasons. The problem has increased in importance with the existence of international org's where at present, the majority principle is applied only exceptionally. (Translated by Z. Dana from IPSA).
Since some years there has been a significant trend in the democratization of health care in the Netherlands. Where in the old days patients used to be able to just rest and receive care, nowadays they have to get active. Not only do they have to keep working as much as possible, they are expected to actively participate in their own treatment, like finding out where you can get the best doctor or how to give yourself injections. Also they have to participate in client councils of the hospital. In this book, Margo Trappenburg discusses the positive but foremost the negative aspects of this hyper- democratization of health care. - Nog niet zo lang geleden betekende ziek zijn dat je was vrijgesteld van maatschappelijke verplichtingen. Zieken mochten verzuimen van hun werk en zieken hoefden niet mee te doen aan sociale evenementen die zij niet aankonden. Ziek zijn was misschien niet leuk, maar je rustte er wel lekker van uit. Tegenwoordig ligt dat heel anders. Van zieken wordt verwacht dat zij zoveel mogelijk blijven werken en hun normale taken blijven doen. Teveel rust heet therapeutisch onverantwoord. Naast de normale verplichtingen van gezonde burgers krijgen zieken er zelfs een groot aantal taken bij. Zij moeten actief participeren in hun eigen behandeling, ze moeten zichzelf leren prikken, stoma-zakjes verwisselen, oefeningen doen, uitzoeken waar de beste arts zit voor hun specifieke kwaal, en uitzoeken bij welke verzekeraar zij zich het best kunnen inschrijven als klant. Daarnaast moeten ze idealiter meepraten in de cliëntenraad van het ziekenhuis of de instelling waar zij worden behandeld, meedenken met de medici die richtlijnen opstellen over hun ziekte, meepraten met onderzoekers die van hen willen horen waarnaar zij onderzoek zouden willen doen, meedenken met de overheid over zorgvoorzieningen en het basisverzekeringspakket en meedoen aan talloze cursussen, symposia, en themamiddagen over vraagsturing, empowerment en 'het patiëntenperspectief'. Margo Trappenburg bespreekt in Genoeg is genoeg de positieve, maar vooral ook de negatieve gevolgen van deze hyperdemocratisering in de zorg.
Het boek Analyzing narrative reality gaat in op de reflexieve relatie tussen het construeren van een narratief en de context waarin dit plaatsvindt. In de inleiding van het boek positioneren de auteurs, beiden hoogleraar in de sociologie, zich binnen het veld van narratieve analyse. Zij zijn de mening toegedaan dat narratieve analyse binnen de sociale wetenschappen een vrij beperkte focus heeft. In deze benadering worden verhalen doorgaans op band opgenomen, om vervolgens in tekst te worden omgezet. Centraal staat het analyseren van de interne structuur van een tekst, bijvoorbeeld op thema's en opbouw. Deze benadering verwaarloost volgens de auteurs de specifieke omstandigheden waarin het narratief tot stand is gekomen. Een uitsluitend op tekst gebaseerde analyse doet geen recht aan de dynamiek en contingentie van de realiteit waarin een narratief gesitueerd is en gevormd wordt.Het doel van dit boek is om met behulp van de etnografische methode een analytisch kader te ontwikkelen dat recht kan doen aan deze narratieve realiteit.Het boek is geschreven voor sociale wetenschappers, van studenten tot ervaren wetenschappers, voor wie teksten alleen niet (meer) toereikend zijn.Het boek is onderverdeeld in vier delen die op elkaar voortbouwen. Elk deel bestaat uit een aantal korte hoofdstukken die elk een specifiek concept centraal stellen, zoals de rol van cultuur, relaties en status binnen de constructie van een narratief. Vervolgens worden excerpten uit interviewmateriaal gebruikt om elk concept empirisch in te bedden. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting.In deel I werken de auteurs hun specifieke etnografische methode verder uit.Etnografie is een basisvorm van kwalitatief onderzoek. In het algemeen verwijst zij naar een beschrijvende studie van alledaagse leefwijzen en praktijken van volken of (deel)collectiviteiten. De auteurs benadrukken dat het hun gaat om een specifieke toepassing van etnografisch onderzoek, namelijk narratieve etnografie (p. 22). Dit is een methode die niet uitsluitend gericht is op een narratief in de zin van een platte tekst, maar een methode van dataverzameling en -analyse die de relaties tussen omstandigheden, actoren en handelingen in relatie tot het formuleren van een narratief gelijktijdig onderzoekt en analyseert. Dit betekent dat je als onderzoeker ter plekke de context moet vastleggen door middel van directe observatie, audio- en videoregistratie en aantekeningen. Hoe je als onderzoeker de omstandigheden empirisch kunt vastleggen en vervolgens kunt analyseren, wordt toegelicht in deel II en III.Deel II gaat in op de verschillende praktijken die een rol spelen bij de totstandkoming van een verhaal, zoals de relatie tussen de verteller en de luisteraar, de rol van non-verbale houdingen en machtsfactoren. Welke verhalen kunnen worden verteld en welke niet? Om als kwalitatief onderzoeker gevoel voor deze aspecten te ontwikkelen, is het volgens de auteurs van belang om niet alleen af te gaan op hetgeen de geïnterviewde zegt, maar onder meer ook aantekeningen van de situatie te maken, aanverwanten te interviewen en vast te leggen hoe een verhaal verteld wordt. Welke nadrukken worden gelegd? Hoe wordt een verhaal ondersteund met gebaren?In deel III zoomen de auteurs in op de invloed van omgevingsfactoren zoals relaties, openbare gelegenheden, lokale cultuur, banen en status op de totstandkoming van narratieven. Hoewel deze omgevingsfactoren niet allesbepalend zijn, vormen ze wel de horizon waartegen narratieven tot stand komen. Verhalen en betekenissen kunnen veranderen zodra deze omgevingsfactoren veranderen, aldus de auteurs. Voor de kwalitatieve onderzoeker is het van belang te bepalen in hoeverre de omgevingsfactoren van invloed zijn op wat wel of niet verteld wordt. De auteurs laten zien hoe je als kwalitatieve onderzoeker door middel van het stellen van bepaalde vragen en observaties sensitief kan worden voor deze omgevingsfactoren.Deel IV, het laatste deel, behandelt de kwesties van narratieve adequaatheid en kwaliteitscontrole, namelijk wat is een goed narratief en wat geldt als goede data? Om deze vragen te beantwoorden moet de kwalitatieve onderzoeker niet beginnen met abstracte, algemene standaarden om de validiteit en betrouwbaarheid van data te evalueren. De auteurs adviseren te beginnen bij het materiaal, bij de lokale praktijk, en te beoordelen welke criteria de onderzochten zelf hanteren in het beoordelen van een verhaal als 'goed' of 'adequaat'. Wat geldt bijvoorbeeld in de context van het straatleven als een goed verhaal? Uit welke elementen bestaat zo'n verhaal?
Het proefschrift heeft als onderwerp de toekomst van de Vlaamse parochiekerken. Het definieert het kerkenprobleem als een vierledige uitdaging. (1) Er is een gebrek aan voorgangers voor de katholieke eredienst; (2) het kerkbezoek neemt gestaag af, maar voor bijzondere vieringen zoals doopsels en begrafenissen blijft de parochiekerk dienst doen voor een groot deel van de bevolking; (3) de kosten (zowel qua exploitatie als qua investeringen) met betrekking tot de parochiekerken stijgen; en (4) het risico op verval van de kerken neemt toe, hoewel dat via de doorgaans goede zorgen door de kerkfabrieken (een systeem dat quasi uniek in de wereld is) te overzien blijft. De volledige uitdaging echter is niet alleen via cijfers te begrijpen: politici en erfgoedexperts dreigen het kerkenprobleem te generaliseren en oplossingen, tot herbestemming toe, te projecteren die in feite geen antwoord zijn op de concrete situaties in de Vlaamse parochies. Vandaag is het daarom nodig om het kerkenprobleem te zien als een breed-maatschappelijk en steeds gesitueerd probleem. Het kerkenprobleem is te complex, te specifiek en telkens te lokaal om een generalistische aanpak voor te stellen die gebaseerd is op a priori categorieën. Dat leidt tot de volgende dubbele onderzoeksvraag: welke strategische aanpak van het bestaande kerkprobleem leidt tot zowel een architecturale herdefiniëring als een conviviale herwaardering van het kerkgebouw? Dit onderzoek tast een mogelijk spoor af; het vindt daarvoor inspiratie in de Actor-Network Theory en de spatial-agencypraktijk en - theorie (of: de expliciet maatschappelijk geëngageerde architectuur), twee kennisdomeinen die complexiteit, specificiteit en het lokale aspect steeds incalculeren en daarenboven theorie en praktijk niet zien als gescheiden werelden. Ook veldonderzoek speelt een belangrijke rol in dit onderzoek; er is gekozen voor de Schulense Sint-Jan de Doperkerk (Schulen is een deelgemeente van het Limburgse Herk-de-Stad) als casestudy. Het onderzoek werkt een strategie voor de Vlaamse parochiekerken uit die meer pragmatisch is en meer op de praktijk gericht dan wat verschillende experts ter zake voorstellen; het brengt aanknopingspunten, ' propositions' (naar de Franse filosoof en socioloog Bruno Latour), in kaart die het kerkgebouw zelf aanbiedt. Om dat te verwezenlijken bouwt het onderzoek eerst een brede definitie - een dikke beschrijving - op van wat het kerkgebouw is door na te gaan wat het kerkgebouw werkelijk doet of teweegbrengt (herdefiniëring). Aan de hand van de aanknopingspunten articuleert de tekst mogelijke invullingen voor het kerkgebouw (herwaardering). In hoofdzaak bestaat het proefschrift uit drie delen: (1) een status quaestionis met betrekking tot het debat over de toekomst van de parochiekerken, met de nadruk op Vlaanderen, (2) een nieuw (theoretisch) onderzoekskader dat voortkomt uit een kritiek op hoe experts denken over de parochiekerken en dat steunt op het spatial-agencydiscours en op hedendaagse sociale theorie, en (3) de uitwerking van een methodiek of een protocol om het kerkenprobleem praktisch te behandelen, gebaseerd op het nieuwe onderzoekskader en uitgewerkt als een constante wisselwerking van theorie en praktijk. Dat is de wijze waarop de dubbele onderzoeksvraag onderzocht werd. Doorheen het onderzoek verschijnt nevenbestemming, als een aanpak die (pragmatisch) voortbouwt op wat al voorhanden is, méér als oplossing dan harde herbestemming. Dat betekent niet dat het zinvol is om herbestemming op voorhand uit te sluiten. Via dorpsvergaderingen, enquêtes, publieke acties in het kerkgebouw en ontwerpend onderzoek en participatiesessies aan de hand van grote maquettes werd de maatschappelijke performance van de Schulense parochiekerk onderzocht en werden mogelijke toekomstige invullingen getest. De praktijk voedde in die zin de strategie evenveel als de theorie. Meer nog: de praktijk weerlegde belangrijke delen van de bestaande theorie rond de toekomst van de parochiekerken.
The hereafter following is abstract of the discourse held by Prof. dr. ir. C. L. Temminck Groll in honour of the jubilee 1899-1989 of the KNOB on September 23th 1989. The KNOB (Royal Antiquarian Society of the Netherlands) exists 90 years. A respectable age after human standards. Although a society depends on human devotion it does not know age limitations. This is an excellent moment to reflect upon our centenary. Then, in 1999, we will have to present an extremely good manifest for the coming millennium! We have been spoiled very much during the past 90 years. Which of the founders would have expected so many people professionally involved at the protection of monuments? Which of them could have estimated the money available to realize restoration activities? Still, despite of all we obtained, we are rightly concerned about our country and especially that part of the world beyond our borders. These concerns are formulated by the National Geographic Society which hereby stated: 'Can we save this fragile earth?' This society aims at the earth herself as well as at human achievements. Co-operation between the protection of nature and the protection of monuments certainly is sensible and could be one of our future actions. How much nature, how much culture is not already 'dead'! Wren's St. Benet in London f.e. seems saved, but surrounded by flowing thoroughfares the church misses every relation with the original urban structure. Thus in fact the monument has not been saved. At Liège, Belgium, 20th century traffic and concrete buildings overran the medieval Place St. Lambert. And what about the European countryside? How much harmonious farmer's land has not been industrialized yet? Old structures disappear everywhere. Instead of the newly made our Society had to study more and more the continuous changes of the already extant. As to our foreign activities, we can distinguish three angles of incidence. First of all: what can we learn from other countries? Our founder mr. dr. J.C. Overvoorde already realized the importance of study of the way monuments are protected in different European countries. ICOMOS at present is the platform to discuss organizational and substantial aspects. Second: stock-taking of Dutch cultural influences to other regions in Europe, which subject used to attract more attention than it does now. At last: Dutch influences beyond European borders. Like our founder in 1910-11 studied Hindu-Buddhistic antiquaries and the monuments of the Dutch East-Indian Company our Foundation Social History of the Dutch Oversea studies these treasures now. One of her working-groups tries to solve Indonesian problems with respect to the protection of monuments and started stocktaking of especially younger architecture and town-planning. Still, a lot remains to be done on this field in the 'West'! Borders fade. But with the introduction of new fields of work we may not forget the old. Not the older monuments, since we are occupied with the young, not the Dutch, being directed at the whole world. After the question of what we study, the question rises how. Our purpose always was protection. Unlike nature culture cannot renew herself: we have to 'maintain'. And then mankind also is a piece of nature with continuous new desires to which the extant has been adapted. 'Maintain' as well as 'adapt to' means: to change. We can let nature change the made - how beautifully weathered the ruins are! - but we can also preserve the weathering - until now. Replacement of weathered material by new in the shape of colour it used to have is another possibility. Also opinions about this sort of alterations are constantly changing. Thus a platform like the KNOB at national level or ICOMOS at international level will always be needed. That's why: an extremely good manifesto in 10 years. One that states that we are occupied with changing instead of static affairs. Alterations must be directed professionally in a careful and modest way. For the real is infinitely more valuable than the copy.