The relation between political scientists and the media is fragile; from both sides opportunism can have a major influence. Both political scientists as well as politicians should thus reflect on the role both parties can and want to assume. The symposium presents 2 contributions coming from both sides, offering analysis and insight. The first article by Dave Sinardet discusses important aspects of the role political scientists can play in the media. He states that it is the responsibility of social scientists to participate in the public debate and to adjust form, style and use of language of the media in order to shape a public opinion. The second article by the editor of a Belgium newspaper incites political scientists to closer examine their wishes and aspirations regarding their role in the media. O. van Zijl
After the sharp conflicts between the government & the medical unions in 1964, concerning health insurance reform involving an `agreement system' for medical fees & repayments by the health insurance funds--a form of bargaining economy has developed in Belgian health care, with sick funds & medical unions as the major parties. This 'Pax Medica' appears to be threatened by a series of financially motivated government measures aimed at reducing the medical associations' professional autonomy & dominance. The historical context, the parties involved, & the development of this conflict are discussed. A striking analogy with the 1964 conflict is pointed out, particularly regarding union strategy. The present state of affairs does not suggest a threat to the 'Pax Medica,' but rather a stabilization of the established power relationship between government, sick funds, & medical unions, which will respect the rules of democratic compromise. Such a conflictual situation helps in making various aspects of the overall situation more perceptible. The scene is dominated by two groups of organizations: medical unions & the sick funds. They function on the background of _a market economy that is accepted by both. Hence, fundamental social changes in the area of medicine are unlikely. Modified HA.
Harrie Jansen zegt in zijn inleiding dat hij via de toepassing van de letterlijke betekenissen van 'kwalitatief' en 'kwantitatief' de methodologische discussies rond kwalitatief onderzoek wil verbeteren en ook verlossen van wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke ballast. Wat hij met die verlossing precies bedoelt, is niet erg duidelijk. Als hij bedoelt dat de bespreking van elke wetenschapsfilosofische of levensbeschouwelijke discussie altijd overbodig is, ben ik het er in ieder geval niet mee eens. Bijvoorbeeld: de keuze voor een open interview, een van de typisch kwalitatieve methoden voor het verzamelen van gegevens, kan gemotiveerd zijn door een expliciet of impliciet geprefereerd mensbeeld waarin de mens vooral als interpreterend wezen wordt gezien. Mensbeelden zijn niet alleen een onderwerp in de filosofie van de sociale wetenschappen, maar ook een onderdeel van levensbeschouwingen. De keuze voor een onderzoeksmethode kan dus levensbeschouwelijk gemotiveerd zijn. Daarom kun je niet zomaar wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke aspecten van empirisch onderzoek als ballast afserveren. (Zie voor meer factoren die de keuze voor een methode meebepalen, Smaling, 1994.) Maar behalve de bevrijding van ballast wil Jansen duidelijkheid. Zo schrijft hij: wat is er kwalitatief aan de open dataverzameling? Wat is er kwalitatief aan constante vergelijking en analytische inductie? Met de verduidelijking van de begrippen 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil Jansen onder meer de discussie tussen kwalitatieve en kwantificerende onderzoekers faciliteren. Dat is een goed doel. Laten we daarom eerst eens kijken naar wat Jansen onder 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil verstaan.
Majority rule has various applications. In parliamentary theory, it intervenes at the level of relations between assembly & gov, & again, in elections. We find it in democratic theory where the majority of the people must approve decisions of the constitutional organs. Finally, it is employed in the decisionmaking process of the assemblies, & it is this aspect which forms the object of the present study. Since antiquity the majority principle has been generally observed in the decisions of deliberating bodies; but it was not until the 16th cent that it triumphed in England & France. In Switzerland up to the 16th cent majority rule was in effect, disappeared for a while, & then reappeared after the transition from confederation to federation. In Holland, majority rule was applied with certain restrictions from the 16th cent on. Poland had the 'liberum veto' up to the beginning of the 19th cent. From a theoretical viewpoint, the jurists of the Middle Ages based their justification of majority rule on an old Roman adage, & Canon Law has also made an important contribution to this doctrine. The authors of the 18th cent elaborated a legal theory based on rational fictions & on the doctrine of the Social Contract in particular. Among the moderns, 3 principal schools can be distinguished: those who, with Duguit, give a utilitarian basis to the principle, those who see in it a sublimated power, particularly sociol'ts, & finally the theoreticians who accept the principle for ethical reasons. The problem has increased in importance with the existence of international org's where at present, the majority principle is applied only exceptionally. (Translated by Z. Dana from IPSA).
Het boek Analyzing narrative reality gaat in op de reflexieve relatie tussen het construeren van een narratief en de context waarin dit plaatsvindt. In de inleiding van het boek positioneren de auteurs, beiden hoogleraar in de sociologie, zich binnen het veld van narratieve analyse. Zij zijn de mening toegedaan dat narratieve analyse binnen de sociale wetenschappen een vrij beperkte focus heeft. In deze benadering worden verhalen doorgaans op band opgenomen, om vervolgens in tekst te worden omgezet. Centraal staat het analyseren van de interne structuur van een tekst, bijvoorbeeld op thema's en opbouw. Deze benadering verwaarloost volgens de auteurs de specifieke omstandigheden waarin het narratief tot stand is gekomen. Een uitsluitend op tekst gebaseerde analyse doet geen recht aan de dynamiek en contingentie van de realiteit waarin een narratief gesitueerd is en gevormd wordt.Het doel van dit boek is om met behulp van de etnografische methode een analytisch kader te ontwikkelen dat recht kan doen aan deze narratieve realiteit.Het boek is geschreven voor sociale wetenschappers, van studenten tot ervaren wetenschappers, voor wie teksten alleen niet (meer) toereikend zijn.Het boek is onderverdeeld in vier delen die op elkaar voortbouwen. Elk deel bestaat uit een aantal korte hoofdstukken die elk een specifiek concept centraal stellen, zoals de rol van cultuur, relaties en status binnen de constructie van een narratief. Vervolgens worden excerpten uit interviewmateriaal gebruikt om elk concept empirisch in te bedden. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting.In deel I werken de auteurs hun specifieke etnografische methode verder uit.Etnografie is een basisvorm van kwalitatief onderzoek. In het algemeen verwijst zij naar een beschrijvende studie van alledaagse leefwijzen en praktijken van volken of (deel)collectiviteiten. De auteurs benadrukken dat het hun gaat om een specifieke toepassing van etnografisch onderzoek, namelijk narratieve etnografie (p. 22). Dit is een methode die niet uitsluitend gericht is op een narratief in de zin van een platte tekst, maar een methode van dataverzameling en -analyse die de relaties tussen omstandigheden, actoren en handelingen in relatie tot het formuleren van een narratief gelijktijdig onderzoekt en analyseert. Dit betekent dat je als onderzoeker ter plekke de context moet vastleggen door middel van directe observatie, audio- en videoregistratie en aantekeningen. Hoe je als onderzoeker de omstandigheden empirisch kunt vastleggen en vervolgens kunt analyseren, wordt toegelicht in deel II en III.Deel II gaat in op de verschillende praktijken die een rol spelen bij de totstandkoming van een verhaal, zoals de relatie tussen de verteller en de luisteraar, de rol van non-verbale houdingen en machtsfactoren. Welke verhalen kunnen worden verteld en welke niet? Om als kwalitatief onderzoeker gevoel voor deze aspecten te ontwikkelen, is het volgens de auteurs van belang om niet alleen af te gaan op hetgeen de geïnterviewde zegt, maar onder meer ook aantekeningen van de situatie te maken, aanverwanten te interviewen en vast te leggen hoe een verhaal verteld wordt. Welke nadrukken worden gelegd? Hoe wordt een verhaal ondersteund met gebaren?In deel III zoomen de auteurs in op de invloed van omgevingsfactoren zoals relaties, openbare gelegenheden, lokale cultuur, banen en status op de totstandkoming van narratieven. Hoewel deze omgevingsfactoren niet allesbepalend zijn, vormen ze wel de horizon waartegen narratieven tot stand komen. Verhalen en betekenissen kunnen veranderen zodra deze omgevingsfactoren veranderen, aldus de auteurs. Voor de kwalitatieve onderzoeker is het van belang te bepalen in hoeverre de omgevingsfactoren van invloed zijn op wat wel of niet verteld wordt. De auteurs laten zien hoe je als kwalitatieve onderzoeker door middel van het stellen van bepaalde vragen en observaties sensitief kan worden voor deze omgevingsfactoren.Deel IV, het laatste deel, behandelt de kwesties van narratieve adequaatheid en kwaliteitscontrole, namelijk wat is een goed narratief en wat geldt als goede data? Om deze vragen te beantwoorden moet de kwalitatieve onderzoeker niet beginnen met abstracte, algemene standaarden om de validiteit en betrouwbaarheid van data te evalueren. De auteurs adviseren te beginnen bij het materiaal, bij de lokale praktijk, en te beoordelen welke criteria de onderzochten zelf hanteren in het beoordelen van een verhaal als 'goed' of 'adequaat'. Wat geldt bijvoorbeeld in de context van het straatleven als een goed verhaal? Uit welke elementen bestaat zo'n verhaal?