Opmerkingen bij de kwaliteitscriteria zoals voorgesteld door Bakker & De Boer
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 26, Heft 2, S. 97-100
ISSN: 1875-7324
35 Ergebnisse
Sortierung:
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 26, Heft 2, S. 97-100
ISSN: 1875-7324
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 26, Heft 1, S. 65-67
ISSN: 1875-7324
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 25, Heft 1
ISSN: 1875-7324
Soms wordt het thema 'kwantitatief versus kwalitatief onderzoek' in verband gebracht met oude tegenstellingen. Ik denk aan een oppositie die voor het eerst is geopperd en uitgebreid besproken door Wilhelm Windelband (1894): nomothetische versus idiografische wetenschappen (benaderingen of methoden). 'Nomos' betekent 'wet'. De nomothetische benadering is gericht op een wet of ruimer, op iets algemeens. Windelband (1848-1915) dacht aan de natuurwetenschappen. 'Idios' betekent 'eigene'. De idiografische benadering is op het eigene of ook, op het bijzondere, unieke, particuliere van iets of iemand gericht. Windelband dacht vooral aan de geschiedeniswetenschappen. Overigens was hij van mening dat elk fenomeen vanuit beide perspectieven bestudeerd kan worden. Ze sluiten elkaar dus niet uit.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 24, Heft 1
ISSN: 1875-7324
Hermeneutics and qualitative research: historical roots and contemporary relevance
Some ideas from the hermeneutic philosophers Friedrich Schleiermacher, Wilhelm Dilthey, Hans-Georg Gadamer, Paul Ricoeur, the hermeneutic sociologist and philosopher of science Max Weber are discussed insofar as their ideas have influenced and are still relevant to qualitative methodology. Remarkably, hermeneutics and phenomenology are nowadays fruitfully combined within qualitative inquiry.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 22, Heft 3
ISSN: 1875-7324
In KWALON 32 (2006, jrg. 11, nr. 2) wordt de rubriek 'Essay, debat en dialoog' in zijn geheel besteed aan mixed methods, met een hoofdbijdrage van Fijgje de Boer. Zij staat positief tegenover het combineren van kwalitatieve methoden met kwantitatieve methoden. Weliswaar zijn de ideeën over een dergelijke combinatie niet nieuw, maar er komt sinds de ontwikkeling en aanvaarding van kwalitatieve methoden wel steeds meer aandacht voor. Ook worden nieuwe mogelijkheden aangeboord. Zo kunnen door de ontwikkeling van software niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve analyses worden uitgevoerd.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 22, Heft 3
ISSN: 1875-7324
Pragmatics and pragmatism in
qualitative inquiry
Adri Smaling
American pragmatist philosophers, i.e.
Charles Peirce, William James, John
Dewey, Herbert Mead, have influenced
the methodology of qualitative research,
especially the grounded theory
approach and action research. In addition
Richard Rorty is mentioned. Some
of their ideas are discussed, such as
abduction, self, work, transaction,
symbolic interaction, role taking and
conversation.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 22, Heft 1
ISSN: 1875-7324
Roy Gigengack (2017a en b) heeft veel waardering voor het boek Doing Qualitative Research: The Craft of Naturalistic Inquiry van Joost Beuving en Geert de Vries (2015). Maar hij heeft ook kritiek. Een van die kritieken is dat de auteurs ten onrechte alle vormen van kwalitatief onderzoek naturalistisch noemen. Deze kritiek is terecht. In het boek van Beuving & De Vries staat: 'Naturalistic research is qualitative research by ordinary means into everyday situations, aiming to disturb these situations as little as possible. (…) As a craft, naturalistic inquiry may be considered the artisanal core of qualitative research and hence of ethnography and all the other varieties of qualitative research' (p. 19). Gewone middelen zijn onder meer: kijken, praten, luisteren, samen eten, uitgaan en ook verzamelen van documenten, maar dan alleen bestaande documenten (extant of existing documents), denk ik. Zo weinig mogelijk verstoren houdt immers in dat de onderzoeker geen documenten laat maken speciaal voor het onderzoek; dus geen uitgelokte documenten (elicited of solicited documents). In naturalistisch onderzoek past geen manipulatie. Een naturalistisch onderzoek is 'an unobtrusive strategy' (p. 16).
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 21, Heft 2
ISSN: 1875-7324
Editorial
This editorial offers an introduction to the current issue.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 20, Heft 2
ISSN: 1875-7324
Vagueness has its own merits. Precision and the research question
Vagueness has its own merits. Precision and the research question
Although precision is a common scientific value, in qualitative research open, less defined concepts may better fit the phenomena under study.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 19, Heft 2
ISSN: 1875-7324
In de sociale wetenschappen is het gebruikelijk kwantificerend onderzoek en kwalitatief onderzoek als vormen van empirisch onderzoek te zien. Dit wil zeggen dat zintuiglijke waarneming een belangrijke plaats inneemt. Maar Harrie Jansen geeft zintuiglijke waarneming wel een heel erg belangrijke plaats. Hij noemt vier vooronderstellingen voor de mogelijkheid van empirische wetenschap. Deze vooronderstellingen zouden 'we' gemeenschappelijk in ons onderzoekersleven maken en als vanzelfsprekendheden hanteren. (Ik weet niet wie die 'we' allemaal zijn, maar ik ken wetenschappers, onder wie ikzelf, die dit niet zo doen.) Jansen levert vervolgens kritisch commentaar bij die vooronderstellingen en begint dan zijn slotwoord als volgt: 'Zoals gezegd geldt het bovenstaande zowel voor kwalitatief als voor kwantitatief empirisch onderzoek en voor alle paradigmatische of disciplinaire subcategorieën van beide typen.' En hier ben ik het niet mee eens. De toelichtingen van Jansen bij de vooronderstellingen zijn nu juist behoorlijk paradigmatisch van aard, helemaal niet neutraal. Zijn opmerkingen en opvattingen zijn veel te veel ingegeven door het centraal stellen van zintuiglijke waarneming, waardoor zijn betoog een eenzijdig empiristisch karakter heeft. Laat ik dit toelichten aan de hand van de vier door Jansen genoemde vooronderstellingen.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 19, Heft 1
ISSN: 1875-7324
Sampling for generalization
Sampling for generalization
This article supports qualitative researchers in choosing among several forms of sampling. The optimal form of sampling depends on the question which form of generalization is desired: statistic generalization, variation covering generalization, theoretical generalization or transferability. The coherence among forms of sampling and forms of generalization is summarized in a table.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 19, Heft 1
ISSN: 1875-7324
Judith Schoonenboom bespreekt naar aanleiding van de eerste alinea van mijn artikel een aantal misverstanden. Maar daarmee wil ze niet zeggen dat ik me aan die misverstanden heb schuldig gemaakt. Daarom beperk ik me hier tot haar vier kanttekeningen bij mijn verhaal, waarmee ik niet wil zeggen dat de misverstanden die zij noemt van geen belang zijn.De eerste kanttekening gaat in hoofdzaak over het onderscheid tussen statistische generalisatie en variatiedekkende generalisatie (variatiedekking) en in samenhang ermee het onderscheid tussen statistisch steekproeftrekken en systematisch steekproeftrekken. Eerst over de vormen van generalisatie. Ik wil juist wel een duidelijk onderscheid maken tussen statistische generalisatie en variatiedekking. Aangenomen dat een onderzoeker zijn onderzoeksconclusies generaliseerbaar wil maken naar een populatie (of domein) waarvan de onderzochte gevallen (in ruime zin) maar een deel uitmaken, dan gaat het mij erom dat de kwalitatief onderzoeker niet alleen maar vormen van theoretische generalisatie of overdrachtsgeneralisatie ten dienste staan, maar ook een vorm van inductieve generalisatie die toch geen statistische generalisatie is: variatiedekking.Bij statistische generalisatie wordt een statistisch-representatieve steekproef getrokken. Hierbij spelen variabelen met frequentieverdelingen een rol, en ook het niveau waarop die variabelen gemeten worden, de steekproefgrootte en randomisatie. Het gaat er niet alleen om onbekende, mogelijk storende variabelen te neutraliseren, maar ook om statistisch verantwoorde en significante toetsen uit te kunnen uitvoeren en schattingen te kunnen maken. Er is niks op tegen om bij een dergelijke statistisch-representatieve steekproef kwalitatieve analyses te doen, eventueel gecombineerd met statistische analyses. Alleen maakt de onderzoeker in het kwalitatieve onderzoek geen gebruik van de frequenties enzovoort. Bij variatiedekking zijn al die kwantitatieve aspecten niet aan de orde. Bij variatiedekking gaat het ook om een andere vorm van steekproeftrekken, namelijk doelgericht steekproeftrekken en in het bijzonder iteratief steekproeftrekken. Na het bereiken van een verzadigingspunt wordt dan geen statistische representativiteit van de steekproef bereikt, maar een variatiedekkende representativiteit.De verschillen tussen deze twee vormen van representativiteit en de daarmee verbonden ideeën en procedures zijn te groot om verdoezeld te worden door ze in één bakje te stoppen. Dit blijkt ook nog als we het onderscheid tussen aselect steekproeftrekken en doelgericht steekproeftrekken, met name iteratief steekproeftrekken, bezien vanuit het oogpunt van de steekproefgrootte. Bij vormen van aselect steekproeftrekken (dus met randomisatieprocedures) kan de steekproefgrootte van tevoren worden bepaald aan de hand van de populatiegrootte en de kans op statistisch significante resultaten bij beoogde statistische toetsen en gewenste betrouwbaarheidsintervallen bij schattingen. Bij iteratief steekproeftrekken daarentegen blijkt de steekproefgrootte pas achteraf, wanneer een saturatiepunt is bereikt. Bij iteratief steekproeftrekken, dus ook bij theoretisch steekproeftrekken, kan niet van tevoren worden bepaald hoe groot een steekproef moet zijn, omdat je niet van tevoren weet na hoeveel gevallen (waarnemingen, personen, organisaties, enzovoort) een saturatiepunt zal worden bereikt. Bij de planning van een onderzoek moet hiermee rekening worden gehouden: je kunt niet altijd van tevoren weten hoe groot een steekproef moet zijn. De representativiteit van de twee steekproefvormen is dus van heel andere aard.In het kort: de kwalitatief onderzoeker is, als deze al wil generaliseren, niet alleen maar aangewezen op theoretische of analytische generalisatie of op overdracht (case-to-case transfer), zoals zo vaak wordt gesteld. Er is ook een inductieve vorm van generaliseren mogelijk en deze hoeft geen statistische generalisatie te zijn met de daaraan verbonden aselecte steekproeftrekking, maar kan variatiedekking zijn met iteratief steekproeftrekken als een van de meest aangewezen procedures. Het is daarom belangrijk om statistische representativiteit te onderscheiden van variatiedekkende representativiteit.Dit onderscheid is nog betekenisvoller als je bedenkt dat ook bij de selectie van een typisch of exemplarisch geval je zou kunnen zeggen dat dit geval representatief is voor bepaalde andere gevallen. Representativiteit hoeft dus niet te worden beperkt tot statistische en variatiedekkende representativiteit, zoals Schoonenboom suggereert. Al met al is de term representativiteit niet zo geschikt om statistische en variatiedekkende representativiteit samen te nemen: ze verschillen te sterk en representativiteit kan meer omvatten.Voor wat de kwestie van statistisch steekproeftrekken tegenover systematisch steekproeftrekken betreft heb ik de discussie die Schoonenboom voert met sommige kwantificerende onderzoekers met belangstelling gevolgd. Het is inderdaad zo dat de soep lang niet zo heet gegeten wordt als die door sommige puristische statistisch georiënteerde onderzoekers wordt opgediend. Dit blijkt onder meer uit het bestaan van wat men noemt robuustheidsstudies. In deze studies wordt nagegaan in hoeverre statistische principes kunnen worden geschonden en regels overtreden zonder dat de resultaten van of conclusies bij een analyse veranderen. Losjes gezegd: men gaat na, bijvoorbeeld via simulatieonderzoek, dat Schoonenboom ook noemt, in hoeverre een analyseprocedure tegen een stootje kan bezien vanuit de uitkomst.De tweede kanttekening gaat over de functies van generaliseren. Zoals Schoonenboom zegt, heb ik me in mijn artikel beperkt tot het generaliseren van onderzoeksconclusies bij een afgerond onderzoek naar niet-onderzochte gevallen in een beoogd domein. En ja, inderdaad, er zijn meer toepassingen van de term generaliseren. Een voorbeeld is de generaliseerbaarheidstheorie in de psychometrie als opvolger en uitbreiding van de klassieke testtheorie. In de klassieke testtheorie is betrouwbaarheidscoëfficiënt alpha van Cronbach (Cronbach's α) zeer bekend. In de generaliseerbaarheidstheorie worden meer storingsbronnen die in een testsituatie werkzaam kunnen zijn, verrekend. De oude betrouwbaarheidscoëfficiënt wordt vervangen door de generaliseerbaarheidscoëfficiënt. Maar de generaliseerbaarheidstheorie blijft naast de klassieke testtheorie en de item-responstheorie een van de betrouwbaarheidstheorieën. Het gaat in de generaliseerbaarheidstheorie over de betrouwbaarheid van een meetinstrument, bijvoorbeeld een psychologische test, en niet over het generaliseren van conclusies bij een afgerond onderzoek naar niet-onderzochte gevallen. Het begrip generaliseren heeft dus zelfs een toepassing op het terrein van de betrouwbaarheid van een meetinstrument.Wat betreft de combinatie van interne en externe validiteit, waarover Schoonenboom schrijft, kan ook door iteratief steekproeftrekken, zonder theorie, na het bereiken van een saturatiepunt de reikwijdte van de gevormde categorieën of de geformuleerde bewering worden onderzocht door in het beoogde domein naar afwijkende en negatieve gevallen te zoeken. Als je deze gevallen na herhaalde zoekpogingen niet aantreft, kun je zeggen dat de onderzoeksconclusies naar het beoogde domein kunnen worden gegeneraliseerd.De derde kanttekening betreft een vorm van generaliseren die Schoonenboom in mijn artikel mist. Ook hier gaat het om een woordgebruik waarbij generaliseren niet betrekking heeft op zaken buiten een afgerond onderzoek. Wanneer in een gerandomiseerd experiment met een experimentele conditie (E) en een controleconditie (C) er een statistisch significant verschil wordt gevonden tussen een groep studenten onder E en een groep studenten onder C, heeft dat volgens de gebruikelijke statistische analyse betrekking op het verschil tussen de twee gemiddelde scores van de twee groepen op een afhankelijke variabele. Maar dit sluit helemaal niet uit dat een student P in conditie E dezelfde score heeft als een student M in conditie C. Je kunt zeggen dat in de statistische analyse binnen een groep generaliseerd wordt over de studenten heen door – voor de conclusie significant verschil of niet – naar het gemiddelde te kijken. Weliswaar spelen bij deze analyse ook varianties een rol, maar de individuele studenten P en M blijven buiten het zicht. Of dit terecht is of niet hangt onder meer van de probleemstelling van het onderzoek af: wat wil de onderzoeker eigenlijk weten?In de vierde kanttekening wordt het thema van het bereik van een generalisatie aan de orde gesteld. Ook hier ga ik met Schoonenboom mee als ze meent dat nader onderzoek nodig is. Het is bijvoorbeeld lang niet altijd van tevoren duidelijk waar een populatie of domein eigenlijk precies uit bestaat. En het bereiken van een saturatiepunt is ook al niet zo eenvoudig. Toch zou het helpen om na het bereiken van zo'n saturatiepunt verder te zoeken naar confirmerende en niet-confirmerende gevallen om een domein beter in beeld te brengen. Ook het replicatieve steekproeftrekken is bedoeld om de grenzen van generaliseerbaarheid van een propositie scherper in het vizier te krijgen. Er is natuurlijk wel tijd, geld en mankracht nodig om ook echt door te zoeken.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 18, Heft 3
ISSN: 1875-7324
Editorial
Editorial
This editorial offers an introduction to the current issue.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 18, Heft 2
ISSN: 1875-7324
Complexity thinking and qualitative research
Complexity thinking and qualitative research
In this article complexity thinking (or complex thought) is conceived of as a generalization of complexity theory, which was developed at the Santa Fe Institute. Especially Edgar Morin and Paul Cilliers have contributed to the idea of generalized complexity. Within this approach all living and social systems are complex systems: adaptive, dynamic, consisting of emergent features and being able to self-organization, in an almost unpredictable way. Methodological pluralism is a consequence of this type of thinking. Thus, mixed methods are preferred. However, qualitative methodology can already be seen as a striving for complex thought. This concerns its anti-reductionism as well as its anti-holism. In addition, ethical responsibility of empirical researchers is emphasized.
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 17, Heft 2
ISSN: 1875-7324
Harrie Jansen zegt in zijn inleiding dat hij via de toepassing van de letterlijke betekenissen van 'kwalitatief' en 'kwantitatief' de methodologische discussies rond kwalitatief onderzoek wil verbeteren en ook verlossen van wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke ballast. Wat hij met die verlossing precies bedoelt, is niet erg duidelijk. Als hij bedoelt dat de bespreking van elke wetenschapsfilosofische of levensbeschouwelijke discussie altijd overbodig is, ben ik het er in ieder geval niet mee eens. Bijvoorbeeld: de keuze voor een open interview, een van de typisch kwalitatieve methoden voor het verzamelen van gegevens, kan gemotiveerd zijn door een expliciet of impliciet geprefereerd mensbeeld waarin de mens vooral als interpreterend wezen wordt gezien. Mensbeelden zijn niet alleen een onderwerp in de filosofie van de sociale wetenschappen, maar ook een onderdeel van levensbeschouwingen. De keuze voor een onderzoeksmethode kan dus levensbeschouwelijk gemotiveerd zijn. Daarom kun je niet zomaar wetenschapsfilosofische en levensbeschouwelijke aspecten van empirisch onderzoek als ballast afserveren. (Zie voor meer factoren die de keuze voor een methode meebepalen, Smaling, 1994.) Maar behalve de bevrijding van ballast wil Jansen duidelijkheid. Zo schrijft hij: wat is er kwalitatief aan de open dataverzameling? Wat is er kwalitatief aan constante vergelijking en analytische inductie? Met de verduidelijking van de begrippen 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil Jansen onder meer de discussie tussen kwalitatieve en kwantificerende onderzoekers faciliteren. Dat is een goed doel. Laten we daarom eerst eens kijken naar wat Jansen onder 'kwalitatief' en 'kwantitatief' wil verstaan.