The Bailiff and the Compulsory Enforcement of Rulings in Civil Matters : An Empirical Reconstruction of the « Pyramid of Enforcement » in Flanders. The compulsory enforcement of civil rulings follows a distinct number of successive steps stipulated by the Judicial Code and is meant to increase the pressure on the debtor. For this study, 23 bailiffs provided us with 276 cases of compulsory enforcement. The resulting « pyramid of enforcement » offers a quantitative assessment of the flow and fall-out of cases throughout the process of compulsory enforcement. Furthermore, the configurations of the parties involved reveal different modes of enforcement.
The aim of the article is to reconstruct the pyramid of legal disputes in Belgium. The data for the study are gathered by means of a representative sample of 506 households. First, the article explores the theoretical and conceptual aspects of the dispute pyramid model. Then, the pyramid has been reconstructed empirically. We found a pyramid showing high percentages of informal dispute resolution an a high drop-out rate before the stage of the court filing.
Het opzet van deze bijdrage was door middel van multiple classificatie-analyse een inzicht te bekomen in de relatieve betekenis van een aantal beïnvloedende factoren van de arbeidsparticipatie van de gehuwde vrouw in Vlaanderen. Hierbij werd gebruik gemaakt van twee steekproeven nl. de nationale enquête gezinsontwikkeling 1975/76 (NEGO III) van het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën en het nationaal onderzoek voor bestaanszekerheid en sociale zekerheid van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universitaire Faculteiten Sint Ignatius te Antwerpen. Vooreerst werd gepoogd de betekenis te bepalen van een aantal factoren die gemeenschappelijk waren voor de NEGO- en de C.S.B.-studies. De analyse wees erop dat de belangrijkste predictiekracht uitging van de gezinsgrootte en het onderwijsniveau van de vrouw. Ook het inkomensniveau van de man en zijn onderwijspeil oefenden enige invloed uit, die het grootst bleek te zijn in het C.S.B.-onderzoek. Indien uitsluitend de arbeidsuitoefening werd geanalyseerd bij gehuwde vrouwen met kinderen en de leeftijd van het jongste kind mede in aanmerking werd genomen, daalde het totale percentage verklaarde variantie licht in beide onderzoeken. De toegevoegde variabele leeftijd van het jongste kind oefende alleen een effect uit in het onderzoek over bestaanszekerheid. Overigens bleven ook de gezinsgrootte en het onderwijsniveau van de vrouw behoren tot de belangrijkste predictoren van het buitenhuis uitoefenen van een arbeidstaak door de vrouw. Naast een aantal gemeenschappelijke factoren beschikten beide studies elk over een reeks van specifieke veranderlijken. Zowel in het NEGO- als in het C.S.B.-onderzoek nam de omvang van het percent verklaarde variantie door inschakeling van deze additionele factoren toe. In de nationale enquête gezinsontwikkeling bleek vooral het feit dat de vrouw al of niet vóór het huwelijk reeds aan een arbeidsproces deelnam, niet onbelangrijk. In het C.S.B.-onderzoek was dit vooral het geval voor de leeftijd van de man en de budgetspanning. De verklaarde variantie kon in NEGO-111 nog aanzienlijk worden opgedreven door de afhankelijke variabele (werkt-niet versus werkt-wel strenger te polariseren tot "werkt niet en is niet van plan nog ooit te werken" versus "werkt wel en is niet zinnens te stoppen"). Een belangrijk punt van deze bijdrage was het naast elkaar leggen van de resultaten van de twee onderzoekingen. Ondanks een groot verschil in onderzoeksdoel en steekproefdesign bleken dezelfde beïnvloedende factoren voor een groot gedeelte terug te komen in beide studies, zij het niet altijd met dezelfde relatieve betekenis. Deze bevinding ondersteunt de betekenis van de betreffende factoren. Overigens is de lijst van mogelijke beïnvloedende factoren uiteraard niet uitputtend en bleef de theoretische integratie buiten het opzet van deze bijdrage. De resultaten dragen ook de stempel - met de voor- en nadelen - van de gebruikte analysetechniek.