Waar gaat het proefschrift over? Geloofwaardigheid is essentieel voor politiek leiders om de noodzakelijke steun voor hun plannen, ideeën en handelen te verwerven. Deze geloofwaardigheid is echter niet vanzelfsprekend. Het is niet iets dat leiders bezitten, het is niet een onderdeel van hun persoonlijkheid, maar het is iets dat door een publiek – bijvoorbeeld een publiek van burgers – wordt toebedeeld. Zij bepalen steeds opnieuw of een leider al dan niet hun geloof waard is. Ik onderzocht daarom op basis van enquêtes en een analyse van televisieoptredens, krantenartikelen en tweets wat maakt dat politiek leiders in Nederland volgens burgers geloofwaardig zijn, zowel tijdens verkiezingen als daarbuiten. Wat waren de belangrijkste wetenschappelijke conclusies? Geloofwaardig zijn vergt bekwaamheid, betrouwbaarheid en betrokkenheid. Om te begrijpen waarom leiders als zodanig worden ervaren introduceerde ik het concept 'geloofwaardigheid in actie' ( enacted credibility ), dat helpt te analyseren hoe geloofwaardigheid sociaal wordt geconstrueerd in de relatie tussen politiek leiders, burgers, en anderen in het publieke debat in de media. Uit dit proefschrift blijkt dat het wordt gewaardeerd als lijsttrekkers, ministers en fractievoorzitters in hun Tv-optredens 1) specifiek zijn ten aanzien van problemen en oplossingen, 2) consistent zijn in hun uitspraken en handelen en 3) hun menselijke kant laten zien waarmee het publiek zich kan identificeren. Tegelijkertijd is hun geloofwaardigheid ambtsgebonden: in overeenstemming met de rol van een ambt in de democratie, worden andere eisen aan politiek leiders gesteld. Wat kan de praktijk ermee? De ambtsgebondenheid van geloofwaardigheid betekent dat een geloofwaardig leider in het ene ambt, niet automatisch tot zijn recht komt in een ander ambt. Het is dan ook zaak zorgvuldig te overwegen in hoeverre een politiek leider zijn publiek ervan kan overtuigen, dat hij de voor een ander ambt benodigde geloofwaardigheidsgerelateerde eigenschappen bezit. Bovendien is het goed te beseffen dat hoewel de manier waarop over politiek leiders wordt gesproken in het publieke debat in de media medebepalend is voor hun geloofwaardigheid, politiek leiders zelf ook aan zet zijn. De resultaten van dit proefschrift bieden politiek leiders handvatten voor waar het publiek naar op zoek is en hoe zij hun optredens vorm kunnen geven.
In: van Zuydam , S & Hendriks , F 2018 , ' Credibility enacted : Understanding the meaning of credible political leadership in the Dutch parliamentary election campaign of 2010 ' , Journal of Political Marketing , vol. 17 , no. 3 , pp. 258-281 . https://doi.org/10.1080/15377857.2015.1039747
In times of perception politics, the credibility of electoral candidates is a crucial asset in political marketing. This raises the question to which political leaders citizens attribute credibility and how political credibility is gained and lost through media performance. We analyze and compare two contrasting cases during the Dutch parliamentary election campaign of 2010. Whereas in this campaign Mark Rutte—leader of the liberal party VVD—gained credibility, the credibility of Job Cohen—at the time, leader of the social-democratic PvdA—waned substantially. To understand this we extend the source credibility approach with a dramaturgical approach, and as such we shed light on what happens in the dynamic, interactive process between leaders and audiences in which credibility is constructed.
From research subject to case; a matter of reasoning!? From research subject to case; a matter of reasoning!? Many researchers have a cognitive problem in connecting an abstract research theme to concrete cases. The authors demonstrate a scheme of stepwise reasoning to overcome this gap. This scheme may be helpful in choosing cases for empirical research as well as understanding the logic of case selection.
In de reacties van Boeije en Tijmstra en Groenland is het mogelijk om minstens drie discussiepunten te ontwaren, waar wij in deze repliek graag op ingaan: het onderscheid tussen onderwerpkeuze en casusselectie, de basis waarop onderzoekers keuzes maken om tot een empirisch geval te komen, en het verschil tussen 'zuiver' wetenschappelijk onderzoek en gebonden opdrachtonderzoek.Boeije en Tijmstra stellen ten eerste dat in het door ons geformuleerde redeneerschema de onderzoeksstappen van de onderwerpkeuze en de casusselectie door elkaar worden gehaald: het eigenlijke onderwerp staat halverwege het schema (stap 8), waarna de volgende stappen betrekking hebben op het vinden van een casus. Wij willen ons in reactie afvragen wat in kwalitatief onderzoek het onderwerp precies is en wanneer het onderzoek daadwerkelijk start. Hoewel een onderzoeker zeker niet boven in het schema moet blijven hangen, is het niet het geval dat alle kwalitatieve onderzoekers aan een onderzoek beginnen met een scherp toegesneden onderwerp. Niet voor niets gebruiken kwalitatieve onderzoekers vaak een flexibel design (Robson, 2002). Kwalitatief onderzoek is een iteratief proces. Onderzoekers moeten zich kunnen laten verrassen door wat ze tegenkomen in het veld en zo het onderzoek verder ontwikkelen. Daarbij zullen ze regelmatig teruggaan naar de literatuur om zich verder te verdiepen in wat ze ontdekken. Dit betekent dus dat het onderscheid tussen onderwerp en geval niet zo scherp te trekken is en dat zij in het daadwerkelijke onderzoeksproces nauw met elkaar verbonden zijn.Het tweede punt dat Boeije en Tijmstra maken, is dat het niet duidelijk is welke stappen onderzoekers (moeten) zetten om van het onderwerp naar een geval te komen. Met andere woorden: we gaan in het voorbeeld niet in op de inhoudelijke gronden van de afbakeningskeuzes. Hier hebben de auteurs zeker gelijk. Ons antwoord op dit punt relateert aan het doel van het schema. Het doel van het schema is niet om het impliciete denken van onderzoekers te beschrijven en het is ook niet een vooraf vastgelegd stappenplan waarlangs je je onderzoek uitvoert. Het is juist bedoeld om het redeneren te ondersteunen en te stimuleren. Het helpt onderzoekers te overdenken waar ze mee bezig zijn als ze onderzoek doen en hoe een onderzoeksthema zich verhoudt tot een concreet empirisch geval. Het schema laat zien dat de relatie tussen thema en geval het maken van keuzes impliceert, ongeacht het punt waarop een onderzoeker het schema binnenstapt. Ook al zou een onderzoeker direct beginnen met het idee om onderzoek te doen naar de rol van bestuurders in recente crises in Rotterdam, betekent dit niet dat die onderzoeker zich van het bestaan van een meer generiek algemeen thema en de theorie daarover niets hoeft aan te trekken. Zoals we in het artikel al stelden, kunnen keuzes binnen het schema op meerdere gronden worden gemaakt: op basis van literatuur, praktische overwegingen, enzovoort. Welke van deze keuzegronden daadwerkelijk worden gebruikt, hangt echter af van de omstandigheden.Bovenstaande brengt ons bij het punt van Groenland: het schema lijkt in zijn ogen vooral bedoeld te zijn voor onderzoekers die alle vrijheid hebben om keuzes te maken in het onderwerp en de cases die hen interesseren. Volgens ons zijn de gevolgen van het onderscheid tussen 'zuiver' wetenschappelijk onderzoek en opdrachtonderzoek, als het aankomt op het nut van ons schema, beperkt. Inderdaad, de vraagstellingen en de tijdslijnen voor het onderzoek zullen min of meer vastliggen en kunnen niet naar eigen inzicht worden gewijzigd. Maar om de vraag te kunnen beantwoorden komt er zeker ook, zoals Groenland zelf al aangeeft, theorie bij kijken. Kennis van de literatuur (de bovenkant van het schema) is nodig voor goed onderzoek. Wij zouden persoonlijk niet willen dat iemand onze bedrijfscultuur onderzocht die nog nooit van Schein (1992) heeft gehoord, om maar iemand te noemen die het concept organisatiecultuur theoretisch (en empirisch) heeft verkend. En wie de literatuur bestudeert, weet dat daar allerlei discussies in te vinden zijn. De theorie is in die zin niet direct beschikbaar als 'geaccumuleerde kennis' die van de plank gehaald kan worden, maar moet nog worden 'klaargemaakt' om toegepast te kunnen worden op een organisatie. Van belang is in dit geval dat ondanks dat het aandragen van oplossingen voor een praktisch probleem het doel is, de onderzoeker wel in staat moet zijn om verder boven in het redeneerschema te beginnen met denken. In het geval er vooral aandacht moet zijn voor het empirisch fenomeen en snel een opdracht moet worden afgerond, bestaat nog steeds te mogelijkheid om er later over na te denken in meer theoretische termen. Menig promovendus werkzaam bij een advies- of onderzoeksbureau werkt met data die zijn verzameld voor een opdracht. Het onderscheid tussen de promovendus en de businessonderzoeker vervaagt op dat moment. Niettemin is het inderdaad zo dat wij bij het maken van het redeneerschema het meer klassieke type onderzoek voor ogen hadden, waarbij de onderzoeker in grote mate zelf kan bepalen wat precies onderzocht wordt en waarom. En dan komen we weer terug bij het doel van het schema: onderzoekers kunnen het redeneerschema lezen van boven naar beneden en van beneden naar boven om hun denken te verbreden en te scherpen, en om hun bevindingen te kunnen begrijpen, verklaren en plaatsen in het bredere geheel.
Political leaders are often perceived as unresponsive to the daily concerns of citizens, especially when European integration is concerned. Academic research, however, provides at most mixed evidence for the existence of such a gap. This article tries to shed light on this discrepancy by introducing an alternative measure to study leaders' responsiveness—narrative congruence—and explores the assumption that responsiveness increases leaders' credibility in the eyes of their voters. As narrative congruence is a more intricate measure that captures leaders' and followers' policy preferences and argumentation, it may better capture the gap between their positions and therefore provide a more adequate explanation for citizens' support for their leaders than traditional congruence measures like issue saliency and ideological distance. To provide a first test of this, the technique of cognitive mapping is introduced and used to explore the congruence in beliefs on European integration of four Dutch political leaders and their followers. Although the study finds a significant gap between some leaders and their followers' narratives on Europe, it finds no evidence that this narrative congruence is related to the credibility of these leaders in the eyes of their followers.
Political leaders are often perceived as unresponsive to the daily concerns of citizens, especially when European integration is concerned. Academic research, however, provides at most mixed evidence for the existence of such a gap. This article tries to shed light on this discrepancy by introducing an alternative measure to study leaders' responsive-ness—narrative congruence—and explores the assumption that responsiveness increases leaders' credibility in the eyes of their voters. As narrative congruence is a more intricate measure that captures leaders' and followers' policy preferences and argumentation, it may better capture the gap between their positions and therefore provide a more adequate explanation for citizens' support for their leaders than traditional congruence measures like issue saliency and ideological distance. To provide a first test of this, the technique of cognitive mapping is introduced and used to explore the congruence in beliefs on European integration of four Dutch political leaders and their followers. Although the study finds a significant gap between some leaders and their followers' narratives on Europe, it finds no evidence that this narrative congruence is related to the credibility of these leaders in the eyes of their followers.
In: Van Esch , F , Joosen , R & van Zuydam , S 2016 , ' Responsive to the people? Comparing the European cognitive maps of Dutch political leaders and their followers ' , Politics and Governance , vol. 4 , no. 2 , pp. 54-67 .
Political leaders are often perceived as unresponsive to the daily concerns of citizens, especially when European integration is concerned. Academic research, however, provides at most mixed evidence for the existence of such a gap. This article tries to shed light on this discrepancy by introducing an alternative measure to study leaders' responsiveness—narrative congruence—and explores the assumption that responsiveness increases leaders' credibility in the eyes of their voters. As narrative congruence is a more intricate measure that captures leaders' and followers' policy preferences and argumentation, it may better capture the gap between their positions and therefore provide a more adequate explanation for citizens' support for their leaders than traditional congruence measures like issue saliency and ideological distance. To provide a first test of this, the technique of cognitive mapping is introduced and used to explore the congruence in beliefs on European integration of four Dutch political leaders and their followers. Although the study finds a significant gap between some leaders and their followers' narratives on Europe, it finds no evidence that this narrative congruence is related to the credibility of these leaders in the eyes of their followers.
Political leaders are often perceived as unresponsive to the daily concerns of citizens, especially when European integration is concerned. Academic research, however, provides at most mixed evidence for the existence of such a gap. This article tries to shed light on this discrepancy by introducing an alternative measure to study leaders' responsiveness—narrative congruence—and explores the assumption that responsiveness increases leaders' credibility in the eyes of their voters. As narrative congruence is a more intricate measure that captures leaders' and followers' policy preferences and argumentation, it may better capture the gap between their positions and therefore provide a more adequate explanation for citizens' support for their leaders than traditional congruence measures like issue saliency and ideological distance. To provide a first test of this, the technique of cognitive mapping is introduced and used to explore the congruence in beliefs on European integration of four Dutch political leaders and their followers. Although the study finds a significant gap between some leaders and their followers' narratives on Europe, it finds no evidence that this narrative congruence is related to the credibility of these leaders in the eyes of their followers.