Het artikel verdedigt de stelling die achter de daling van de vruchtbaarheid en de veranderingen in gezinsvorming en -ontbinding twee onderscheiden transities ziet. De eerste transitie, gedragen door de generaties geboren tussen 1870 en 1940, is een uiting van de versterking van kwalitatieve doelstellingen inzake kindgerichtheid binnen het kerngezin, terwijl de tweede transitie, op gang gebracht door de naoorlogse generaties, een uiting is van versterkt en geseculariseerd individualisme en preoccupatie met zeltontplooiing. Hiermee wordt grotendeels de these van de Franse historicus Ph. Ariès onderschreven.
Het probleem van jong te zijn kan in sociologische zin worden begrepen in termen van generatiesamenhang en generatie-eenheid volgens Mannheim (1928). Daarmee wordt bedoeld de specifieke benadering van de sociale werkelijkheid, die voortkomt uit de eerste reflectie - als 'nieuwkomer' - van een nieuwe generatie van adolescenten op de sociale werkelijkheid en op de voorgrond tredende sociale problemen ('neuartige Zugang' volgens Mannheim). Onderzoek naar de generatiesamenhang cq.-eenheid van opeenvolgende generaties is een belangrijk middel om de logica van de maatschappelijke ontwikkeling te reconstrueren. Dit artikel levert daaraan een bijdrage door een analyse van drie opeenvolgende generaties in Nederland sedert 1945. Onderzoeksgegevens over de sociaal-culturele oriëntatie van Nederlandse jongeren indiceren een trend van slijtage van traditionele culturele modellen in vier cruciale levensdomeinen: godsdienst, huwelijk en gezin, politiek, arbeid. De auteur interpreteert deze trend als een voortschrijdend proces van overgang van een bevelstructuur naar een onderhandelingshuishouding. Een nadere precisering van dit proces wordt geboden door een analyse van de generatiesamenhang cq.-eenheid van jongeren in de jaren vijftig, eind zestig en zeventig, en de jaren tachtig.
In: The final version has been published (in Dutch) in the Belgian "Tijdschrift voor Internationaal Privaatrecht - Revue de Droit International Privé" (tijdschrift@ipr.be - revue@dipr.be), Third Issue of 2018
Aan de hand van de NEGO-4 enquête in Vlaanderen documenteert het artikel hoe twee generaties vrouwen, drie groepen Ingedeeld naar levensbeschouwing en drie groepen ingedeeld naar onderwijspeil een serie transities maken gedurende de gezinsvorming (eerste sexueel verkeer, ongehuwd samenwonen, huwen, ouderschap). Er wordt gebruik gemaakt van de "proportional hazard"-methode met verschoven startpunten (shifted proportional hazards) en een semi-Markoviaanse keten. Een toename in onderwijspeil bij Individuen veroorzaakt vooral een latere start van ieder fenomeen, doch geen trager of sneller transitieritme eens een start is genomen. Toenemende onkerkelijkheid daarentegen veroorzaakt vooral snellere transities naar eerste sexueel verkeer en ongehuwd samenwonen, en veel tragere overgangen naar ouderschap bij de jongste generaties. Regelmatig pratikerende katholieken behouden in Vlaanderen een traditioneel patroon zonder ongehuwd samenwonen, en kennen daarom uitstel van partnerschapsvormlng. Vrijzinnigen blijven langer kinderloos.
Hebben zich in de tijd wijzigingen voorgedaan in de zorgverlening aan ouderen en in de relaties tussen bejaarden en hun kinderen ? Via eigen op het C.B.G.S. aangeboden onderzoekmateriaal wordt gezocht naar indicaties die een antwoord kunnen geven op die vraag. Er is een tendens dat momenteel, vergeleken met tien jaar terug, de bejaarde vaker zelf een aantal activiteiten verricht. De hulp vanuit het mantelzorgsysteem blijkt te zijn afgenomen bij de dagelijkse levensverrichtingen. Hulp in bijzondere situaties, zoals ziekte of invaliditeit, blijft even sterk aanwezig. Overigens primeert de hulp van familie en vrienden nog steeds in belangrijke mate op de professionele zorg. Het samenwonen van meerdere generaties onder één dak heeft tussen 1965 en 1985 duidelijk aan belang ingeboet. Inzake contacten blijkt de binding tussen de generaties nog bestaande, althans gemeten aan het aantal contacten. Wat de kwaliteit betreft kunnen geen ontwikkelingen worden geschetst maar algemeen wordt het contactpatroon vrij positief door de bejaarden geëvalueerd. Het is de vraag of dit ook het geval is gezien vanuit de positie van de kinderen
Het artikel illustreert dat de recette evolutie inzake gezinsvorming niet enkel in een belangrijke mate bepaald wordt door economische veranderingen (inzonderheid deze met betrekking tot de tewerkstellingsmogelijkheden) maar ook door waardenverschuiving. Economische factoren zouden vooral verantwoordelijk zijn voor periode-effecten die bovenop een lange-termijn trend zijn ge6nt. Deze laatste zou overeenkomen met cohorten-verschuivingen inzake waarden. Het Europees waarden-onderzoek verschaft het empirisch materiaal. Als afhankelijke veranderlijke komen vooral twee dimensies aan de orde: de tolerantiegraad ten aanzien van non-conformisme (tolerantie echtscheiding, abortus, één-ouder gezin, betekenis huwelijk) en de betekenis van ouderschap, Deze worden in verband gebracht met diverse waardenschalen (religiositeit en secularisme, Ingleharts "post-materialisme", nationalisme, linkse politieke voorkeur, afkeer politieke extremismen, tolerantie andersdenkenden en minoriteiten, sociaal engagement, etc.). Vorder worden banden gelegd en getoetst met de theorieën van respectievelijk Easterlin en Simons. De eerste verklaart de terugloop in de vruchtbaarheid door de verzwakking van de economische kansen van de jongere generaties in vergelijking met hun hoge materiële aspiraties. De tweede bindt vruchtbaarheid aan het concept van de "burgerlijke religie" en aan de mate van nationalisme.
In het kader van mijn promotieonderzoek naar de religieuze socialisatie in drie generaties van rooms-katholieke families doe ik onderzoek naar wat heilig is in het gewone leven en naar de betekenis van het katholieke geloof in relatie tot dit heilige.
In deze boekenrubriek staat het thema kansengelijkheid centraal. Ondanks diverse inspanningen om de kansengelijkheid te bevorderen, zijn de sociaal-economische verschillen in Nederland onverminderd groot (Vrooman et al., 2023). Deze ongelijkheid neemt toe en is terug te zien in de gezondheid en levensverwachting van mensen, in waar en hoe mensen wonen, in hun omgeving, en in de wijze waarop kinderen en adolescenten zich bewegen door het onderwijssysteem (Grootegoed et al., 2022). Kansenongelijkheid wordt doorgegeven van generatie op generatie en is daarmee een hardnekkig probleem. Wat kunnen sociaal werkers nu leren van de pogingen die de afgelopen jaren ondernomen zijn in beleid en praktijk om gelijke kansen te bevorderen? In deze boekenrubriek staan twee boeken centraal die reflecteren op het bevorderen van gelijke kansen in Nederland vanuit twee verschillende disciplines: een filosofisch sociologisch perspectief en het perspectief van de fysieke en sociale publieke ruimte.
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de Europese en de Amerikaanse gezinspolitiek. De Belgische gezinspolitiek is een schoolvoorbeeld van de Europese. In de ontwikkeling van de gezinspolitiek kunnen drie perioden worden onderkend. Een eerste, ontstaan na de eerste wereldoorlog, met een dubbele opzet: vooreerst de economische ondersteuning van de gezinnen, d.w.z. een horizontale herverdeling van de inkomens. Ten tweede, het sorteren van een demografisch effect. Na de tweede wereldoorlog werd deze politiek drastisch verouderd. De nieuwe politiek bestond erin niet enkel het materiele maar het gehele welzijn van het gezin te bevorderen. Deze politiek stond in vele opzichten haaks op de eerste en werd toch simultaan doorgevoerd. In de meest recente période kennen wij een omvorming in de gezinspolitiek omdat meer en meer een element van verticale herverdeling doorspeelt in de economische ondersteuning van gezinnen, terwijl een aantal diensten door collectieve voorzieningen verzorgd, althans partieel, worden afgewenteld op het gezin.