Suchergebnisse
Filter
6 Ergebnisse
Sortierung:
Verbinden en verbeelden: De rol van nationale identiteit in het internationaal cultuurbeleid
In: https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/339996
The central question of this dissertation is what role national identity has played in the interdepartmental policy field of international cultural policy (ICP) in the Netherlands between 1970 and 2012. In four chapters I analyse the history of ICP and the related political debate, using a theoretical framework consisting of the main concepts of a Discourse Historic Analysis (critique, ideology, and power), and tensions within the discourses on ICP and national identity. The role of national identity in the first period (1970-1986) is characterized as 'cultural nationalism'. Culture plays an important role in distinguishing the nation state from the rest of the world, and due to the decreasing autonomy in the field of economics and politics culture is considered (by some) to be the last bearer of the national identity. The debates focus on the question whether or not the government has a role in (actively) protecting that identity. The publication of the report "Culture without borders" by the Scientific Council for Government Policy marks the beginning of the second period (1987-1996). Gradually the primacy of the policy shifts from foreign to cultural policy, and attempts are made to combine within ICP the growing cultural diversity of the Dutch society with the uniting role of a national identity. Therefore the role of national identity is characterized as 'multiculturalism'. Extra funding for international cultural activities in 1997 marks the beginning of the third period (1997-2006), in which the role of national identity is characterized as 'cultural relativism'. The relationship between culture and the nation becomes more loose, and cultural activities abroad no longer seem to represent the nation's identity. This approach in ICP contrasts strongly with the growing discontent and heated public and political debate on national identity. Characteristic for the fourth period (2007-2012) is the return to the primacy of foreign policy and the focus on diplomatic and economic goals. Culture is treated as a ...
BASE
De invloed van de milieubeweging op het milieubeleid
In: Res publica: politiek-wetenschappelijk tijdschrift van de Lage Landen ; driemaandelijks tijdschrift, Band 37, Heft 1, S. 93-108
ISSN: 0486-4700
De onttroning van het eigenbelang in de harde politieke wetenschap
In: Acta politica: AP ; international journal of political science ; official journal of the Dutch Political Science Association (Nederlandse Kring voor Wetenschap der Politiek), Band 26, Heft 4, S. 383-423
ISSN: 0001-6810
In a discussion of self-interest-based behavior, it is contended that the changing face of the political economy is reflected in emerging concepts of egoism. In standard Marxist, elitist, or public choice models of political systems, the motivation for any political action is self-interest. It is argued that the idea of individual self-interest is evolving as economic imperialism (which first created the concept) declines & is replaced by the new institutionalism. Reviewed here are both formal definitions of self-interest that exclude external political factors, & material definitions that focus on free choices & personal preference in political action. The centrality of self-interest in economic imperialist discourse is also examined, & revised versions of the self-interest concept -- eg, mixed motivation, indirect egoism, contextually contained egoism, & embedded egoism -- are explored. Neither extreme of direct egoism or political irrationality can replace the self-interest concept. 195 References. J. Sadler
Tot nut van 't algemeen? Een historische blik op de Vlaamse provincies als intermediair bestuursnuveau
For the Benefit of the Common Good? A Historical View on the Flemish Provinces as an Intermediary at the Level of AdministrationThe nation state of Belgium saw its provinces chiefly as intermediary administrative entities from which political dispute had to be excluded. Nevertheless, they disposed of elected provincial councils and enjoyed fiscal autonomy. Although the provincial governments underwent a slow process of politicisation, the effects of the broad socio-political developments over the course of the last two centuries on this level remained far less tangible, due above all to the slow democratisation of the provincial suffrage. The provinces only had a modicum of public visibility and a very limited scope for policymaking. To argue their relevance, the provincial governments referred occasionally to the shared history of their respective inhabitants or to their cultural coherence(s). But this discourse was not powerful enough to shape a common provincial cultural identity. Moreover, it clashed on the artificial borders of the provinces and with the much stronger feelings of local and regional coherence. By clustering these expressions of (sub)regionalism, the provincial governments may have provided building stones for the creation of identity-structures on a higher level. However, this role too remained very modest and can hardly be used to substantiate the institutional tenacity of this level of government.
BASE
The making of auto-etnografieën
In: KWALON: Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, Band 16, Heft 3
ISSN: 1875-7324
Toen ik op het boek van Tessa Muncey stuitte, was ik meteen nieuwsgierig. In een tijd waarin antropologen, sociologen en andere onderzoekers in toenemende mate expliciet en doelgericht ervaringsdeskundigheid en persoonlijke ervaringen als professional en zorggebruikers in kwalitatief (hermeneutisch) onderzoek inzetten, lijkt een boek over hoe auto-etnografieën tot stand komen nuttig. Helemaal als een dergelijk boek inzicht geeft in hoe onderzoekers dilemma's kunnen hanteren die kleven aan het publiceren van auto-etnografische teksten. Waar moet je bijvoorbeeld op letten als je wilt voorkomen dat het publiek maken van je persoonlijke ervaringen later in je nadeel werkt? Het kan bijvoorbeeld tijdens een sollicitatiegesprek tegen je werken als je eerder in een auto-etnografische tekst bekend hebt gemaakt tot een gestigmatiseerde groep te behoren.Anders dan de titel, inhoudsopgave en de tekst op de achterflap van Munceys boek doen vermoeden, biedt Creating autoethnographies geen blauwdruk voor hoe onderzoekers met dilemma's inherent aan de auto-etnografische methode – waaronder het persoonlijke met naam en toenaam publiek maken – het beste kunnen omgaan. Bij lezing blijkt Muncey het laatste ook niet na te streven, ze wil vooral inzicht geven in het proces van het creëren van auto-etnografische teksten en welke meerwaarde dit creatieve proces heeft voor de onderzoeker en de wetenschap.Concreet gaat Muncey in de eerste vijf hoofdstukken in op hoe ze zelf als onderzoeker met een achtergrond in de psychologie en vrouwenstudies ertoe is gekomen om de auto-etnografische methode te gebruiken, hoe verschillende vormen van auto-etnografie gedefinieerd worden door diverse auteurs, en hoe een deel van haar eigen etnografische teksten tot stand kwam en ontvangen werd door collega-onderzoekers en -zorgverleners.Bij de bespreking van verschillende definities van respectievelijk analytische, performatieve en evocatieve auto-etnografie geeft Muncey helaas niet aan welke benadering of definitie haar voorkeur heeft, waardoor onduidelijk blijft wat ze zelf precies verstaat onder de verschillende vormen van auto-etnografie. Wel geeft ze aan dat bij de evocatieve en performatieve etnografie meer de nadruk ligt op de beschrijvende en expressieve functie van etnografieën, terwijl bij analytische etnografieën meer de nadruk ligt op de verklarende, theorievormende functie.Terwijl in de eerste vijf hoofdstukken de ervaringen van Muncey zelf centraal staan, gaat het in de laatste twee hoofdstukken om het auto-etnografische proces van twee andere personen. Hoofdstuk 6 geeft het auto-etnografische proces weer van een studente van Muncey die haar eigen ervaringen als ex-patiënt en als psychiatrisch verpleegkundige gebruikt in haar onderzoek onder mensen met verslavingsproblematiek. Zo bepalen haar ervaringen als ex-patiënt en haar kennis van de praktijk en procedures in de verslavingszorg hoe ze omgaat met haar patiënten. Door te benoemen hoe ze in de omgang met patiënten (haar) patiëntervaringen afweegt tegen de verwachtingen van collega's en de regels en procedures waaraan ze is gebonden als professional, geeft ze zicht op hoe lastig het kan zijn om het patiëntperspectief te integreren in het professioneel handelen van de verpleegkundige.Hoofdstuk 7 gaat over auto-etnografie en 'song writing'. Volgens Muncey bestaan er veel overeenkomsten tussen song writing en het schrijven van etnografische teksten. Auto-etnografie en song writing zijn beide geïnspireerd op persoonlijke levenservaringen, narrative inquiry en verschillende vormen van weten. Song writing en auto-etnografie zijn zowel evocatief als verklarend van karakter. Beide geven uitdrukking aan verhalen die verteld willen worden en laten tegelijkertijd zien hoe theorie – in de ruime betekenis van het woord – zich verhoudt tot de alledaagse ervaringen van concrete mensen.Het boek leest vrij gemakkelijk weg, maar komt soms fragmentarisch over. Zo gaat Muncey op heel veel verschillende elementen in die raken aan auto-etnografie als methode, maar is het mij als lezer niet altijd duidelijk hoe de verschillende aspecten van haar betoog met elkaar samenhangen. Het laatste zorgt ervoor dat het lastig is om te achterhalen wat Muncey het belangrijkste acht als het gaat om het creëren van auto-etnografieën. Wat ook niet helpt, is dat zij soms wel erg kort van stof is; aan de ethische aspecten besteedt zij bijvoorbeeld slechts twee paragrafen. Muncey compenseert haar beknoptheid deels door aan het einde van elk hoofdstuk literatuursuggesties te doen voor verdere verdieping. Verder gaat zij vooral in op het creëren van evocatieve en performatieve auto-etnografie en minder op de analytische auto-etnografie die populair is onder antropologen. Daarbij besteedt ze relatief veel aandacht aan het schrijven van auto-etnografische teksten als creatief proces. Het laatste is naar mijn mening vooral nuttig als een procesbeschrijving inzicht geeft in hoe persoonlijke ervaringen samenhangen met (wetenschappelijke) inzichten. Muncey verbindt echter lang niet altijd persoonlijke ervaringen aan inzichten. Ze geeft in plaats daarvan meer 'how to'-informatie. Zo gaat Muncey gedetailleerd in op oefeningen om het geheugen en de creativiteit te stimuleren tijdens het schrijfproces. Als auteur van vooral analytische auto-etnografische stukken heb ik minder met deze oefeningen. Kwalitatief onderzoek vraagt niet noodzakelijkerwijs minder creativiteit dan het creëren van auto-etnografieën. Verder zijn geheugenoefeningen natuurlijk nuttig, maar als je als (auto-)etnograaf kunt terugvallen op dagboeken hoeft het wispelturige geheugen geen onoverkomelijk probleem te zijn.Wellicht het meest in het oog springend aan het boek van Muncey is dat ze meer vragen oproept dan dat ze beantwoordt. Zo beschrijft Muncey hoe sommige zorgprofessionals haar voor leugenaarster uitmaakten toen ze haar verhaal deelde over haar ervaringen als tienermoeder. Ze werd voor leugenaarster uitgemaakt omdat haar eigen ervaringen afweken van de dominante, wetenschappelijke discoursen over tienermoederschap. Ook vertelt ze dat referenten haar ervan beschuldigden overmatig te zwelgen in haar eigen ervaringen. Het belangrijkste, wat ze met deze negatieve reacties heeft gedaan, vertelt ze echter niet.Bij het verslag van negatieve ervaringen vroeg ik me af in hoeverre de negatieve reacties die zij kreeg, terug te voeren zijn op de specifieke, wetenschappelijke context waarbinnen zij opereert. Het ligt immers voor de hand dat de auto-etnografische methode meer weerstand oproept binnen de psychologie, die voor een belangrijk deel gestoeld is op een positivistisch wetenschapsparadigma, dan bijvoorbeeld de antropologie de 'thuis'-discipline van auto-etnografie. Ook vroeg ik me af of Munceys evocatieve manier van auto-etnografie bedrijven niet meer weerstand oproept dan bijvoorbeeld de analytische auto-etnografie die in haar streven meer aansluit bij mainstream-onderzoeksmethoden. Muncey legt echter niet expliciet een verband tussen de academische context waarbinnen ze werkt en de vorm van auto-etnografie die ze bedrijft enerzijds en hoe haar auto-etnografische teksten door collega's ontvangen worden anderzijds.Ten slotte geeft de auteur geen concrete handvatten hoe auto-etnografen het beste kunnen omgaan met negatieve reacties van derden. Ze beperkt zich tot de opmerking dat onderzoekers voorbereid moeten zijn op negatieve reacties van toehoorders, lezers of referenten. Ook gaat ze niet in op hoe de auto-etnografische methode gecombineerd kan worden met andere vormen van onderzoek, terwijl in mijn ervaring dat uitstekend kan en bovendien ook kan helpen bij het wegnemen van bezwaren van derden.Hiermee is uiteraard niet gezegd dat (aspirant-)auto-etnografen niets kunnen leren van Munceys visie en werkwijze als het gaat om het relevant maken van persoonlijke ervaringen in onderzoek. Munceys boek kan helpen bij het selecteren van een vorm van auto-etnografie die het beste past bij de onderzoeksdoelen en het karakter van de auto-etnograaf. Ook kan het worden gebruikt bij het denken over de validiteit en betrouwbaarheid van auto-etnografie als methode én om te reflecteren op de kwetsbaarheid van de auto-etnograaf en over de vervaging van de grenzen tussen onderzoeker en onderzochten die inherent is aan de auto-etnografische methode. De kracht van auto-etnografie als methode ligt er immers niet alleen in dat ze inzicht kan verschaffen in de doorwerking van gebeurtenissen, maatregelen, wetgeving, normen en waarden in concrete levens, maar ook in het inzicht dat zij verschaft in de totstandkoming van onderzoeksresultaten en conclusies.