Summary The aim of this paper is to provide an overview of the 'state of the art of QDA or CAQDAS software. The author uses Kahneman's ideas about slow and fast thinking as a framework. Slow thinking in the context of CAQDAS is related to researcher driven analysis and fast thinking to tool- and data driven analysis. The paper is divided into two parts. In the first part, the author describes trends and new developments and in the second part, she offers a critical appraisal.
In het voorwoord wordt vermeld dat deze bundel met tien verhalen veel meer is dan een verzameling willekeurige artikelen. Samen met andere deskundigen hebben Hak en Wester beschouwingen geselecteerd over recent afstudeer- en promotieonderzoek, waarin de praktijk van het onderzoek doen centraal staat. Ik ben benieuwd welke selectiecriteria zij hebben gebruikt om op deze groep uiteindelijk gekozen onderzoekers aandacht te vestigen, maar kan deze helaas nergens vinden. Waarom zijn juist deze verhalen gekozen? Wat maakt deze onderzoekers bijzonder? Waarin onderscheiden zij zich van anderen?
Op 28 november 2008 organiseerde het Netwerk Kwalitatief Onderzoek het symposium 'Mixed methods. A state of the art'. Bijna tweehonderd onderzoekers kwamen bijeen in Amsterdam en hoorden de interessante en gevarieerde presentaties. Het symposium ging over theoretische aspecten en over toepassingen van de gecombineerde methodebenadering. Er werd veel gelachen en hard geapplaudisseerd; er was herkenning onder de bezoekers van ervaringen van hard werk, onbegrip van collega-onderzoekers maar ook van de wederzijdse inspiratie binnen interdisciplinaire teams.
Access to the target group In participatory action research (PAR) the research team should include researchers and experts by experience (and their allies affected by the issue). PAR emphasizes collective inquiry and contribution to changes in policy and practice. In their opening essay Sergeant and Van de Merbel state that it is not enough to promote PAR as a vital way in bringing positive change in policy and practice. In order to conduct PAR in an ethical and just way, one needs to create room, space and time for PAR. PAR is more than a method; it needs time, good overthinking, collaborative reflection, creative research methods, coaching and training for all research group members, and – as Xavier Moonen states in his reply – sometimes also protection of vulnerable people. Moonen argues that this vulnerability should be taken into account and experts by experience should be protected from tokenism and research that does not meet their interests. This means, according to Moonen, that ethical considerations must be made. Gatekeepers should keep in mind that participation is a basic right and that pro's and con's should be considered in that light. In reaction to Moonen, Sergeant presents the 'Working together, learning together' and the results that come from this research project. She pleads for respecting intergroup-diversity within target groups and for looking beyond procedural ethical issues towards crossing the boundaries between dis- and ability.
Ter gelegenheid van de dubbeloratie van Tineke Abma en Guy Widdershoven werd door het VU Medisch Centrum een symposium georganiseerd onder de titel 'Reflection and Participation in Health Care'. Er waren vier prominente onderzoekers op het gebied van participatief actie-onderzoek, evaluatie en ethiek uit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uitgenodigd. Ieder van hen gaf een master class in de ochtend en verzorgde 's middags een lezing op het symposium. In dit verslag berichten we vooral over bijdragen die relevant zijn voor de kwalitatieve onderzoeksbenadering en staan we kort stil bij de oraties.
Summary Nowadays, research without a role for digital data and data analysis tools is barely possible. As a result, we see an increasing interest in research data management, as this enables the replication of research outcomes and the reuse of research data for new research activities. Data management planning outlines how to handle data, both during research and after the research is completed. Trusted data repositories are places were research data are archived and made available for the long term. This article covers the state of the art concerning data management and data repository demands with a focus on qualitative data sets.
Begin jaren negentig deed ik onderzoek onder Russische immigranten in Israël. Toen het verslag daarvan als boek (Siegel, 1998) verscheen, kreeg ik kritiek dat ik daarin met geen woord repte over de maffia. Dat was nog in Israël, in het land dat voor de Russische georganiseerde misdaad van groot belang was bij het vinden van nieuwe markten en waar grote criminele bazen zich vestigden. Ook vanuit andere landen (België, Duitsland, Verenigde Staten) kwamen in die periode berichten over Russische criminele organisaties en over de golven van post-Sovjet immigranten die geassocieerd werden met de Russische maffia. In Nederland vond in de periode tussen 1992-1997 een serie liquidatiemoorden en kidnappings plaats van Russische zakenmannen.
The paradox of field research permits The paradox of field research permits This essay provides an account of the way in which permits for field research in South Sudan were obtained. It shows how, despite the fact that the new country did not have a formal procedure for researchers, doing fieldwork at South Sudans borders with DR Congo and Uganda would have been impossible without a few letters of endorsement signed by people within the South Sudanese government. This inherent contradiction is further complicated by a paradox: The security personnel at the border interpreted the letters differently than the staff in the government offices in the capital. The essay argues that the contradiction between practice and procedures and the paradox of variable legitimacies provide key insight in the everyday organization of the state in South Sudan, both in the center and in the periphery.
Ik ben heel blij dat Bosch mijn boek 'praktisch ijzersterk' noemt. Hij noemt daar vrijwel alle onderwerpen die ik belangrijk vind in een leerboek over analyseren in kwalitatief onderzoek, zoals coderen, de analyseprocedure, de vraag- en doelstelling, ethiek, kwaliteit en de rapportage. Bosch schrijft over en houdt zich bezig met wetenschapsfilosofie en het is dan ook niet verwonderlijk dat hij daar alle nadruk op legt bij zijn kritische bespreking. Echter, mijn boek gaat niet over wetenschapsfilosofie – daar heb ik elders over geschreven (Tijmstra & Boeije, 2011) – het gaat over het uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Een boek vereist een zekere welwillendheid van de lezer. Zo mist Bosch in het boek dat kwalitatief onderzoek ook prima kan plaatsvinden op basis van secundaire data; het moet aan zijn aandacht zijn ontsnapt dat op pagina 90 een box staat, die gaat over data-archivering en secundaire analyse. Verder vindt Bosch een keuze al snel dogmatisch en beperkend naar mijn idee, terwijl ik van mening ben dat keuzes juist verhelderend werken. Zo zijn er bijvoorbeeld veel definities in omloop van theorie en hypothese en heb ik definities gekozen die gangbaar zijn in de wetenschap en voor dit boek voldoende houvast bieden. Nog een voorbeeld: ik heb ervoor gekozen niet meer in te gaan op de gevaren van software bij de analyse, omdat het gebruik van software state-of-the-art is en omdat ik de discussie over de risico's achterhaald vind. Wel besteed ik aandacht aan zinvol gebruik van de computer en aan het denken naast het doen (met de computer). Laat ik ingaan op de twee grote bezwaren van Bosch. Het eerste bezwaar is dat ik kwalitatief onderzoek vooral aanduid als een manier om het perspectief van de onderzochten te bestuderen en de werkelijkheid te begrijpen vanuit hun ogen. Natuurlijk kun je ook interacties en relaties bestuderen. Dat kun je doen vanuit taal- en communicatieprocessen. Zie bijvoorbeeld Tates (2001), die de communicatie onderzocht tussen artsen, ouders en kinderen. Je kunt dat ook doen vanuit de zoektocht naar betekenisgeving. Zie bijvoorbeeld Berendsen (2007), die de werkrelatie onderzocht tussen verzekeringsartsen en managers bij de UWV. In deze laatste variant wil je begrijpen waarom verzekeringsartsen en managers met elkaar omgaan zoals ze met elkaar omgaan en dat doe je vanuit hun perspectief. Alle redenen die ik noem om kwalitatief onderzoek te kiezen, ondersteunen dus dat het gaat om beleving en ervaring van degenen die we onderzoeken. Het is de onderzoeker die probeert de waarnemingen in de empirie te begrijpen, zegt Bosch, en dat ben ik helemaal met hem eens. Ik meen dat alle aandacht in het boek voor de bagage van de onderzoekers, met name in de hoofdstukken 2, 5, 6 en 7, dat wel duidelijk maakt. De disciplinaire achtergrond, de theoretische lens, de ervaring en de expertise van de onderzoekers bepalen de interpretaties van de werkelijkheid en maken de creatieve sprong mogelijk die bij abductief redeneren hoort. Met de behandeling van theorie, sensitizing concepts en theoretische sensitiviteit mag duidelijk zijn dat ook ik vind dat waarnemingen altijd theorieafhankelijk zijn en dat deze waarnemingen tegelijkertijd alle ruimte krijgen. Omdat het in kwalitatief onderzoek gaat om interpretaties van onderzoekers is het heel belangrijk om deze interpretaties te ontwikkelen met en te toetsen aan andere onderzoekers. Dat is eigenlijk het hoogst haalbare in kwalitatief onderzoek: er is immers geen gouden 'interpretatie'-standaard waar we onze interpretaties naast kunnen leggen. Het is mogelijk dat alle onderzoekers in het team het fout zien, maar in ieder geval hebben ze geprobeerd om elkaars voorkeuren en preferenties te doorzien en elkaar te corrigeren. Want daar gaat het om bij wetenschappelijke kennis. Dat interpretaties voortkomen uit theoretische perspectieven is duidelijk, maar ze moeten zo min mogelijk zijn vertekend door waardering en persoonlijke oordelen van afzonderlijke onderzoekers. Het tweede bezwaar van Bosch heeft betrekking op de wijze waarop ik de steekproef en generalisatie behandel. Hij is hier heel kritisch en ik ben het niet met hem eens. Mijn standpunt is ten eerste dat je als onderzoeker moet kunnen beargumenteren waarom je de steekproef hebt samengesteld en hoe je dat hebt gedaan. Ten tweede ben ik van mening dat je op basis van deze argumentatie dan ook uitspraken kunt doen over de populatie en ik baseer me daarbij vooral op Smaling (2009). Je weet immers hoe je steekproef zich verhoudt tot de populatie. Het betekent dat je argumenten hebt om aan te nemen dat de motieven/redenen/ideeën die je in de steekproef aantreft, ook zullen voorkomen in de populatie. Het gaat niet om statistische generalisatie, maar ik kan me niet voorstellen dat Bosch deze vergissing begaat. Wanneer je als schrijver een boek aflevert, gaan lezers ermee aan de slag. En, om in het jargon te blijven van ons vakgebied, zij gebruiken daarbij hun eigen sensitizing concepts. Bosch heeft mijn boek langs zijn specifieke, wetenschapsfilosofische meetlat gelegd. Ik ben blij dat alle didactische vernieuwingen in goede aarde zijn gevallen bij Bosch. Fijn dat hij zijn brein moest kraken over sommige opgaven, die inderdaad zijn bedoeld om uit te dagen. Evenals de leerdoelen, vragen, kaders, voorbeelden en tips. Ook ben ik blij met zijn oordeel dat hij het boek praktisch bijzonder goed vindt, want dat was de motivatie om het boek te schrijven en te herzien.